Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1983 (nrs. 25-28)(1983)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] John Ashbery Gedichten Vertaling: Peter Nijmeijer Le livre est sur la table I Al wat mooi en zuiver is en weerklinkt, Bestaat zo door gemis of logika Van een vreemde positie. Omdat dit zo is, Stellen wij ons slechts een wereld voor Waarin een vrouw loopt en haar haar draagt En alles weet wat zij niet weet. Maar wij weten Wat haar borsten zijn. En wij vervolmaken De droom. De tafel ondersteunt het boek, De pen springt in de hand. Maar wat Voor een treurig tafereel is dit? de oude man Pruilend naar de zwarte wolk, de vrouw verdwenen In het huis, waarin het jammeren begint? II De jongeman zet een vogelhuis Tegen de blauwe zee. Hij loopt weg En laat het achter. Andere mannen [pagina 111] [p. 111] Verschijnen nu, maar zij leven in kokers. De zee beschermt hen als een muur. De goden aanbidden een lijntekening Van een vrouw, in de schaduw van de zee, Die doorgaat met schrijven. Zijn er Botsingen, toenaderingen op de kust Of zijn alle geheimen verdwenen met Het weggaan van de vrouw? Staat de vogel vermeld In de memoranda van de golven, of rukte het land op? [pagina 112] [p. 112] Hotel Dauphin Niet iets dat identiek was met mijn vleeskleurige wereld Maar haar kleinste bezit - een haar of een nies - Wilde ik. Ik herinner me De verkeerde dromen te dromen op getaand pluche Over het vragen naar fortuinen, nu verloren In wat voor sneeuw? Is er ook maar iets Dat we durven onderschrijven? Toch doen we 't ermee. De ziel hervat zijn lessen. Winterboten Zijn te zien in de haven. Een kind schrijft ‘La pluie’. Alle lawaai wordt veroorzaakt Terwijl we zitten te luisteren. Ik verdwaal In andermans dromen. Waarom geen vakantie van deze fortuinen, van het witte haar Van de ouden? Van deze dromen van tennis? Gelukkig beschermt de sneeuw, snijdend Als een mes, ook zichzelf voor ons. Maar niet de rouge die ik je stuurde, Vorig jaar Kerstmis. Hier worden De raadsels en kleur van hulst verduisterd - Arme vorm, arme waker over mijn vakantie, Mijn tijd van namen noemen en bloed vergieten. Vrees de verbittering over de dood niet (Welke weg ik ook ga, het is een eenzame) Of de kaarsen die door je voorbijgaan worden uitgeblazen. Zij is een toepasselijk afscheid, de paniek Tijdens de slaap als het graf onder de steen, Waarschuwing van sombere vernieuwingen van de geest. Fortuinen in goedkope tuinen. Of we zouden nooit vertrekken. [pagina 113] [p. 113] Sonnet De kapper achter zijn stoel Knipt me. Hij doet 't moeiteloos. Hij knipt de haren bij mijn neus. Teveel voorbereidingen, neus! Ik zie de regenjas, 't is zaterdag. Een gebouw staat tegen de horizon - Het gevolg is meer horizon. Iets trekt zich pijnlijk samen. Het scheermes te zijn - hoe zou je 't vinden Het scheermes te zijn, blauw van kwaadheid, Dat op mij drukt? Zo kan het niet. De kano snelt naar de waterval. Iets, prins, in onze achterlijke manieren - Je raadde de reden al voor de storm. [pagina 114] [p. 114] Groot telraam Misschien leidt ook dit dal ons naar het hoofd van lang geleden. Wat anders dan zijn commerciële en verbleekte gelaat zou door het prikkeldraad om het weiland kunnen breken? Het zette een stoel in het weiland en maakte zich uit de voeten. Mensen komen er 's zomers een bezoek brengen, ze denken niet aan het hoofd. Soldaten komen naar het hoofd kijken. De stok houdt zich voor hen verborgen. De hemel zegt: ‘Hier ben ik, jongens en meisjes!’ De stok probeert zich in het lawaai te verbergen. De bladeren zweven gelukkig over het stoffige weiland. ‘Ik zou het wel eens willen zien,’ zei iemand over het hoofd, dat is opgehouden met te doen alsof het een stad is. Kijk! Het heeft een afgrijselijke verandering ondergaan. De oren vallen af - ze zijn lachende mensen. De huid bestaat misschien uit kinderen. Ze zeggen: ‘Wij kinderen,’ en zijn vaag, zo vlakbij de zee. De ogen - Wacht! Wat een grote regendruppels! De ogen - Wacht, kun je ze niet zien trippelen in het weiland, als een hond? De ogen zijn allemaal prachtig! En nu komt de rivier om de laatste van ons weg te vagen. Wie had dat kunnen weten, aan het begin van de dag? Het beste is als een komeet te reizen, met de anderen, al kun je hen niet zien. Wat schoot die teugel ver! ‘Opschieten, kinderen!’ De vogels vliegen terug, ze zeggen: ‘We hebben gelogen, We willen niet wegvliegen.’ Maar het is al te laat. De kinderen zijn verdwenen. Vorige Volgende