Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2008
(2008)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermdAdellijke bibliotheken nader belicht
| |
[pagina 184]
| |
dat veelal lang voor overlijden objecten aan de te taxeren boedel werden onttrokken, door ze weg te schenken of bij testament te legateren. Het is daarom in het geheel niet zeker dat de 24 vermelde handschriften inderdaad zijn gehele boekenbezit omvatten. Daarnaast laat de schrijfster zien hoe lastig het is de korte, globale titels uit de inventaris tot bestaande teksten te herleiden. Zij gaat er overigens van uit dat de opstellers woorden uit het incipit of het explicit hebben overgenomen, maar het ligt meer voor de hand aan te nemen dat zij gewoon de titels in de fenestra, het titelschild op de band, hebben overgeschreven. Bemoeilijkt wordt het onderzoek bovendien doordat geen enkel handschrift uit de bibliotheek tot dusverre is teruggevonden. Tot slot wordt ook de mogelijke wijze van verwerving bekeken. Gezien de lage bedragen waarop de handschriften werden getaxeerd, waren de meeste eenvoudig van uitvoering. Het was in de eerste plaats een gebruiksbibliotheek en niet een die bestemd was voor representatie. De resultaten van bibliotheekonderzoek waarbij uitgegaan wordt van exemplaren die wél bewaard gebleven zijn, worden gepresenteerd in een artikel door Hanno Wijsman. Hij behandelt het boekenbezit van Pierre de Luxembourg (c. 1440-1482), zoon van de bekende connétable Louis de Luxembourg, graaf van St. Pol, die in 1475 zijn leven op het Parijse schavot eindigde. Bekend is dat de handschriften van Louis via zijn zoon Pierre vererfden aan zijn beide kleindochters Marie en Françoise, waarvan de laatste getrouwd was met de bekende edelman Filips van Kleef, heer van Ravenstein. Zowel binnen het boekenbezit van Marie de Luxembourg als binnen dat van Filips van Kleef kan een aantal handschriften van Louis onderscheiden worden.Ga naar voetnoot2 Voortbouwend op dit eerder onderzoek heeft de auteur nu ook een aantal handschriften uit het bezit van Pierre de Luxembourg weten te identificeren. Uitgaande van onder andere het Vogelboek van Frederik II van Hohenstaufen, Parijs, bnF, fr. 1296, waarin zowel de handtekening als het monogram van Pierre voorkomen, wist hij nog vijf andere met handtekening of monogram te onderscheiden. Daaronder bevindt zich bijvoorbeeld René d'Anjou's Mortifiement de vaine plaisance te Cambridge (FM, 165) waarvan de eigendomskenmerken tot dusverre aan Jacques de Luxembourg waren toegeschreven. Een knap staaltje van speurzin, zij het dat men zijn conclusie dat Pierre de Luxembourg tot de grootste bibliofielen van zijn tijd behoorde, niet zonder meer kan onderschrijven. Zijn boekenbezit van ongeveer 30 handschriften, waarvan meer dan tweederde door vererving verkregen, is voor die tijd bepaald niet omvangrijk te noemen. Zoals de meeste van zijn tijdgenoten zal Pierre echter ook nog de nodige boeken op de tweedehands markt of andere wijze hebben verworven, waarvan hij het echter niet de moeite vond ze als zijn bezit te waarmerken. Zolang men daarover echter in het duister tast, moet men voorzichtig zijn met al te uitbundige eretitels. Ook onderzoek naar de verspreiding en receptie van een tekst kan zeer vruchtbaar zijn, zoals Anne-Marie Legaré laat zien in haar speurtocht naar exemplaren van de Echécs amoureux en het Livre des Eschez amoureux moralisés. Beide teksten werden in het laatste kwart van de veertiende eeuw geschreven door Evrard de Conti, de geneesheer van de Franse koning Charles V. Het eerste is een allegorisch gedicht van zo'n 30.000 regels en qua opzet enigszins verwant met de Roman de la Rose. Mogelijk gezien het geringe succes van het werk, dat ook slechts in twee exemplaren is overgeleverd, maakte Evrard er rond 1400 een moraliserende prozabewerking van, die blijkens de zeven nog bestaande handschriften een iets betere ontvangst ten deel viel. De schrijfster onderzoekt nu de verspreiding en receptie van beide teksten in de Bourgondische Nederlanden. De aanwezige eigendomskenmerken, maar vooral een diepgaand kunsthistorisch onderzoek stellen haar in staat een aantal van de overgeleverde exem- | |
[pagina 185]
| |
plaren beter te lokaliseren. De beide handschriften van de Echécs amoureux ontstonden aan het eind van de veertiende eeuw in Parijs, maar het Dresdense exemplaar moet rond 1500 in Henegouwen terecht zijn gekomen. Daar werd de nooit uitgevoerde verluchting alsnog aangebracht door de Meester van Liedekerke, een boekschilder die door Legaré als eerste werd geïdentificeerd en waarvan zij een omvangrijk oeuvre bijeenbracht. Diens vermoedelijke leermeester, de eveneens in Henegouwen werkzame Meester van Antoine Rolin, verluchtte aan het eind van de vijftiende eeuw het bekendste en mooiste overgeleverde exemplaar van het Livre des Eschez amoureux moralisés (Parijs, bnf, fr. 9197). Het ontstond in opdracht van Antoine Rolin en zijn echtgenote Marie d'Ailly en kwam waarschijnhjk later in bezit van de Nassaus. Een exemplaar in het bezit van de Croÿs, en mogelijk van de Lannoys, evenals de bewerking van een gedeelte door Jean Mielot op verzoek van Louis de Luxembourg, getuigen van de verdere verspreiding. De rol van de adel bij de verspreiding van literaire werken wordt ook, zij het op een geheel andere manier, onderzocht in de bijdragen van Remco Sleiderink en Olivier Collet. De eerstgenoemde neemt de opbloei van de Nederlandstalige literatuur in het hertogdom Brabant in de veertiende eeuw nader onder de loep, en de rol die de hertog daarbij gespeeld kan hebben. Hoewel de bevolking Nederlandstalig was, was de literatuur van de hoge adel in de dertiende eeuw uitsluitend in het Frans gesteld. Daar kwam in de veertiende eeuw verandering in, vooral sinds hertog Jan III aan de regering kwam, hetgeen de auteur vooral verklaart uit politieke omstandigheden. Een toenemend internationaal isolement van het hertogdom veroorzaakte het opkomen van een sterk Brabants nationalisme, dat zich vooral uitte in de opbloei van literatuur in de volkstaal. Een door hem opgestelde lijst van 56 in de eerste helft van de veertiende eeuw in Brabant ontstane Nederlandstalige handschriften met literaire werken, laat zien dat de inhoud hoofdzakelijk uit ridderepiek en historiografie uit een voorafgaande periode bestaat. Dit wijst echter niet zonder meer op adellijke opdrachtgevers, temeer daar de handschriften merendeels zeer eenvoudig van uitvoering zijn. Daarnaast kijkt de auteur naar de nieuwe Nederlandstalige teksten die in deze periode in Brabant ontstonden. Het zijn werken als de Voortzetting van de Spiegel Historiael door Lodewijk van Velthem en geschiedwerken als Godevaert metten baerde en de Grimbergsche oorlog. Voor een deel hiervan is een stimulerende rol van adellijke personen uit de entourage van de hertog wel aan te nemen. De didactische en moralistische inhoud van het werk van een populaire schrijver als Jan van Boendale, stadssecretaris van de stad Antwerpen, laat echter zien dat het vooral bestemd was voor een stedelijke elite. Boendale droeg weliswaar sommige van zijn werken op aan de hertog of iemand uit zijn directe omgeving, maar had daarbij als voornaamste doel met zijn politieke en maatschappelijke standpunten invloed uit te oefenen op de aristocratische bovenlaag. Ook Olivier Collet richt zich op een eventuele rol van de aristocratie als besteller of bezitter van bepaalde handschriften. Zijn onderzoek vindt plaats binnen het kader van Hypercodex, een project dat zich bezighoudt met een specifieke vorm van verzamelhandschriften met korte teksten. De inhoud van deze bundels is van een verwarrende verscheidenheid en omspant devote, hagiografische, didactische, moralistische, lyrische en zelfs uitgesproken platvloerse teksten. Binnen de literatuurwetenschap, die zich meest slechts met de afzonderlijke teksten bezighoudt, is onderzoek naar deze verzamelbundels sterk verwaarloosd, aldus Collet. Toch zijn juist dit soort handschriften voor de verspreiding en receptie van allerlei teksten van groot belang geweest. Het Hypercodexproject is nu opgezet om deze verzamelbundels in een database bijeen te brengen, na te gaan wat de achterliggende mechanismen bij de selectie kunnen zijn geweest en hoe verspreiding en overlevering in zijn werk gingen. Aan de hand van de codex Parijs, bnf fr. 1553 gaat de auteur na wie men zich bij een dergelijke bundel als ‘gebruiker’ zou moeten voorstellen. Het omvangrijke handschrift is in de literatuur geen onbekende omdat het een aantal teksten bevat die alleen hierin voorkomen. Het ontstond rond 1285 in Noord-Frankrijk en bevat 52 teksten, waaronder ridderromans als de Roman de Troie, didactische en moralistische werken als de Sept Sages de Rome, stukken bijbelse geschiedenis, hagiografische geschriften, dits, fabels, verhalen en lyriek, zoals de Roman de la Violette. Aangezien gegevens over de besteller of eerste bezitter ontbreken, komt de auteur aan de hand van een analyse van de teksten aarze- | |
[pagina 186]
| |
lend uit bij een aristocratisch milieu, mogelijk zelfs een vrouw. Meer dan waarschijnlijkheden kan hij daarvoor overigens niet aanvoeren, vooral omdat twee andere van dergelijke bundels in een stedelijk milieu ontstaan moeten zijn. In haar bijdrage gaat Janet van der Meulen eveneens uit van een handschrift, in dit geval de bekende compilatie Parijs, bnf, fr. 751 met onder andere de Trésor van Brunettto Latini, de Secrets des Secrets van Pseudo-Augustinus en de Roman de Fauvain van Raoul le Petit. Het boek werd vervaardigd ter gelegenheid van de verloving van de Engelse prins Edward, de latere koning Edward III, en Filippa van Hengouwen in 1326. Edward was een jaar eerder uit Engeland gevlucht, maar zou begin 1327, nadat zijn vader Edward II was afgezet, op vijftienjarige leeftijd de Engelse troon bestijgen. Het handschrift werd waarschijnlijk in Henegouwen vervaardigd door een aantal Engelse en Henegouwse kopiisten en verluchters, en moet bestemd zijn geweest als vorstenspiegel voor de jonge prins. Dit blijkt ook uit een tekst als Le livre du gouvernement des rois van Giles de Rome, die volgens de inhoudsopgave oorspronkelijk aanwezig was. Bij haar analyse van de inhoud van het handschrift, met inbegrip van de helft die verloren ging, toont de schrijfster aan dat een deel van de teksten ook voorkwam in de bibliotheek van de vader van Filippa, graaf Willem I van Holland en Henegouwen. Zij acht het dan ook aannemelijk dat exemplaren uit de grafelijke bibliotheek als legger voor het huwelijksgeschenk hebben gediend. De schrijfster besluit haar bijdrage met een gedetailleerde behandeling van de Roman de Fauvain van Raoul le Petit, een bewerking van de Roman de Fauvel, een succesvolle allegorie op slecht bestuur en zijn gevolgen. Zij breekt daarbij een lans voor de Henegouwse dichter Jean de Condé als mogelijke auteur van de Fauvain, een uiteenzetting die vooral bij vakgenoten die geheel in de materie zijn ingevoerd, waardering zal vinden. Een geheel andere benadering van teksten komt naar voren in de bijdrage van Virginie Minet-Mahy. Zij behandelt het handschrift Brussel, kbr, 10308, dat de Mortifiement de vaine plaisance van René d'Anjou uit 1455 bevat en de Mendicité spirituelle van Jean Gerson. Het handschrift bevat de wapens van Filips de Goede en Isabella van Portugal, en zou, volgens een romantische interpretatie, een geschenk van de hertog aan zijn echtgenote zijn in een periode van verzoening na de breuk van 1457. De eerste tekst bevat een allegorie in de vorm van een dialoog tussen de personificaties van Vrees van God, Liefde voor God, Wroeging, Geloof en Goddelijke Genade. De veel oudere Mendicité spirituelle is een opbouwend traktaat dat Gerson schreef voor het onderricht van vrouwen, zoals begijnen en nonnen van lagere ordes. Het oeuvre van Gerson beleefde in de Bourgondische tijd dankzij zijn spirituele inhoud een herwaardering in aristocratische kringen en is bijvoorbeeld in een aantal exemplaren in de Bourgondische bibliotheek voorhanden. De auteur trekt parallellen tussen de ideologische en iconografische elementen van het hart en het kruis die in beide teksten van kbr 10308 voorkomen. Daarbij betrekt zij eveneens de miniatuur van de Dame Profondité uit de Douze dames de rhétorique van George Chastelain in Parijs, bnf fr. 1174, waarin de allegorische figuur een kruis uitbeeldt. De vele inhoudelijke verbanden tussen de teksten, die hoogstwaarschijnlijk onafhankelijk van elkaar zijn ontstaan, worden door de auteur uitgelegd als een spiritualisering van de aristocratische ethiek in de tweede helft van de vijftiende eeuw. In het geval van de beide bijeengevoegde teksten in kbr 10308 zouden zij inzicht geven in de ‘geestelijke cartografie’ van de hertogin en kenmerkend zijn voor haar spirituele aspiraties. Met deze diepgravende contextuele studie zijn we ver verwijderd van het klassieke bibliotheekonderzoek van de eerste hier besproken bijdragen. Zoals veelvuldig bij dit soort congressen en bijgevolg bij dit soort congresbundels lopen de onderwerpen van de bijdragen sterk uiteen, niet alleen qua onderwerp, maar vooral qua reikwijdte. Sommigen zijn voor een algemeen wetenschappelijk geïnteresseerd publiek interessant, anderen meer voor een kleine kring van in de materie ingevoerde vakbroeders. De samenvattende titel Middeleeuws boekenbezit in adellijke kringen in de Lage Landen lijkt enigszins uit nood geboren, maar velen zullen in het gebodene iets van hun gading kunnen vinden.
Adres van de auteur. Madoerastraat 18, nl-2585 vb Den Haag; anne.korteweg@xs4all.nl |
|