Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2008
(2008)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |||||||
De uitvinding van de poëzie in middeleeuws Zuid-Frankrijk
| |||||||
[pagina 188]
| |||||||
geeft het Nederlandstalige publiek de mogelijkheid niet alleen kennis te nemen van een belangrijk aantal, deels voor het eerst in het Nederlands vertaalde troubadours, maar ook zich daarbij een idee te vormen van het middeleeuwse Occitaans. Door al deze aspecten komt de poëzie van de troubadours heel duidelijk naar voren als een belangrijk en opmerkelijk verschijnsel, dat tot ver buiten Zuid-Frankrijk en tot ver na de middeleeuwen invloed heeft gehad. De liederen in de bloemlezing worden vaak naar de wat oudere edities geciteerd, hetgeen een traditionelere bladspiegel oplevert dan die van de modernere tekstuitgaven. Dit is echter wel consequent gedaan, zodat het Occitaans er overal hetzelfde uitziet. Het is meestal niet duidelijk welke editie de auteur heeft gevolgd. Dat is voor het beoogde doel van het boek ook niet direct noodzakelijk, maar op enkele plaatsen gaan citaten wel vergezeld van een referentie aan de gebruikte editie (bijvoorbeeld p. 69, 91, 113, 122, 123), zodat een wat inconsequent beeld ontstaat. In een enkel geval (p. 26, maar ook p. 203) is het onduidelijk om wat voor tekst het gaat; in één voetnoot (p. 60) lijkt informatie te ontbreken. De teksten zijn niet voorzien van regelnummers en vertonen naast enkele technische oneffenheden een aantal onvolmaaktheden (bijvoorbeeld p. 46: Blaie in plaats van Blaia; p. 90: flohs i.p.v. folhs; p. 94: une i.p.v. una; p. 95: qu'im i.p.v. qui'm; p. 109: vo i.p.v. vos; qui'ai i.p.v. qu'ai; queu'm i.p.v. que'm (of qu'eu'm); p. 111: lauzergier i.p.v. lauzengier, p. 127: menta i.p.v. mante; p. 130: se i.p.v. sa). Het gaat uiteraard om details, die hier en daar echter wel verwarrend kunnen zijn voor de niet-specialist tot wie het boek zich richt. De vertalingen zijn over het algemeen correct, goed leesbaar en verhelderend. Ze bevatten slechts een enkele fout en zijn af en toe hooguit wat (te) vrij. Zo betekent op p. 82 het zelfstandig naamwoord precs uit de laatste strofe van Quan vei la lauzeta mover van Bernard de Ventadour niet ‘verdienste’ (pretz), maar ‘(smeek)bede’. In de vertalingen van de trobairitz van Die en van Anduze (p. 109-12) wordt (met opzet?) de aanspreekvorm van de geliefde vos (‘u’) zowel met ‘u’ als ‘jij’ vertaald, in het eerste geval echter inconsequent binnen één lied. De vertaling van het tweede vers van de laatste strofe van de planh van Gaucelm Faidit op de dood van Richard Leeuwenhart (p. 138) doet geen recht aan het Occitaans, dat hier twee verleden tijden heeft. De betekenis is: ‘in het verleden is er nooit iemand geweest als hij, en ook in de toekomst zal er niet zo iemand zijn’. In de razo bij Kalenda Maia van Raimbaut de Vaqueiras (p. 140-141) zou het correcter zijn un pauc de temps te vertalen met ‘korte tijd’ dan met ‘in korte tijd’, wat een proces aangeeft in plaats van een toestand. De vertaling van het laatste vers van de derde strofe uit Uc de Saint-Circs Tres enemics e dos mals seignors ai (p. 156) is weinig bevredigend. In lijn met de Franse vertaling bij de teksteditie zou een betere vertaling zijn: ‘en op al diegenen aan wie ik goeds over u hoor vertellen’. Op p. 159 is de vertaling van het vijfde vers van de eerste strofe van No'm meraveill si'l marit son gilos van Sordello niet duidelijk. De werkwoordsvorm blasm' is een aanvoegende wijs; de juiste vertaling is: ‘dus moet men niemand die zich over mij beklaagt, verwijten maken’. Occitaanse namen of termen leveren hier en daar wat problemen op. Zo is de Occitaanse naam voor het Zuid-Franse Orange natuurlijk Aurenga en niet ‘Aurenza’ (p. 88); met de troubadour ‘Raimon de Vaqueiras’ (p. 185) zal Raimbaut de Vaquieras worden bedoeld. De namen van genres die niet in de Nederlandse literatuur voorkomen, zijn logischerwijs lastig te vertalen en vormen soms een grammaticaal probleem. Is het de vida (want la vida in het Occitaans) of het vida (want het leven in het Nederlands)? De genres canso en tenso geven hetzelfde probleem, dat niet altijd consequent wordt opgelost. In de begrippenlijst achter in het boek wekt de vertaling van domnei met ‘aspirant-minnaar’ enige verbazing; de als tweede genoemde betekenis (‘hofmakerij’) is de juiste. Naast kanttekeningen bij de teksten en vertalingen zijn er bovendien enkele inhoudelijke op- of aanmerkingen te plaatsen. Zo was de (nuttige) uitweiding over de Katharen (p. 27-32) wellicht meer op haar plaats geweest aan het eind van het eerste deel dan midden in de uitleg van het verschijnsel ‘hoofse liefde’. Op p. 37 bevreemdt de vergelijking tussen het ‘arme’ lexicon van Bernard de Ventadour en het ‘rijke’ van Chrétien de Troyes enigszins: de eerste heeft immers uitsluitend liederen nagelaten, de tweede op twee liederen na alleen romans. Bij de dansliederen (p. 44) wordt ook het genre van de reverdie (meilied) genoemd, dat echter meer thuishoort in de Oudfranse dan in de Occitaanse | |||||||
[pagina 189]
| |||||||
literatuur; daarentegen ontbreekt hier het latere, maar niet onbelangrijke genre van de dansa. Het waarom van het bestaan van de metaliteratuur van de vidas en razos wordt op p. 45-46 enigszins in het midden gelaten: ze dienden waarschijnlijk als ‘inleiding op de troubadours’ voor een nieuw (namelijk: Italiaans) publiek. Bij de receptie van de troubadourlyriek in de Nederlanden (p. 192-194) was het interessant geweest niet alleen Veldeke te noemen, maar ook hertog Jan van Brabant, de Guilhem IX van de Nederlandse letterkunde. Aan de lijst met Occitaanse termen hadden nog enkele begrippen toegevoegd mogen worden: zo ontbreken genres als het descort, de salut d'amor en het ensenhamen, die, hoewel marginaal, belangrijker zijn dan genres als de serenade en de gab, die wel worden genoemd. Ten slotte ontbreekt in de bibliografie een belangrijk hedendaags instrument bij de bestudering van de troubadourpoëzie: de Concordance de l'Occitan Médiéval op cd-rom. Afgezien van deze kanttekeningen is Verhuycks werk echter vooral precies datgene wat het wil zijn: een beknopte, maar veelzijdige en complete inleiding op de troubadourlyriek, die niet alleen goede diensten zal bewijzen aan de beginnende student (van één van de) Romaanse talen, maar aan iedereen die geïnteresseerd is in deze essentiële, maar veelal onbekende beginperiode van de Europese literatuur.
Adres van de auteur. Università degli Studi di Padova, Dipartimento di Romanistica, Palazzo Maldura, Via Beato Pellegrino 1, 35137 Padua, Italië; hedzer.uulders@unipd.it | |||||||
Bibliografie
|
|