Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 2008
(2008)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |||||||||||||
Voor elk die hóren wil
| |||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||
hebben en een studentenvereniging die haar naam draagt. Inderdaad, Bertken is nog ‘niet geheel in het vergeetboek geraakt’ (p. 33) maar voor mij zijn ál deze inlichtingen net iets te veel van het goede. Zoals gezegd bestaat Bertkens oeuvre uit liederen en gebeden. Daarnaast bevatten de bronnen ook ander proza. In het eerste boekje is alleen deze laatste tekstvorm vertegenwoordigd in een voor Bertkens doen lange meditatietekst over het lijden en sterven van Jezus. Vandaar de voor dit boekje gekozen naam Passieboekje. Het tweede boekje, dat nu soms met het eerste in één band zit, bevat gebeden, een kerstnachttraktaat, een dialoog tussen de minnende ziel en haar bruidegom en acht liederen.Ga naar voetnoot5 Dit boekje wordt naar de beginwoorden van de titel aangeduid als Bertkens ‘Boeck’. Alle teksten uit beide boekjes zijn in deze editie kritisch uitgegeven naar de druk van Jan Berntsz (Utrecht 1516). De daarbij gevolgde werkwijze wordt in de ‘Verantwoording’ uiteengezet. Wie toch behoefte heeft aan een diplomatische tekst kan in eerste instantie in combinatie met de facsimile-uitgave van de druk van Jan Seversz uit 1518 gebruikmaken van het achterin opgenomen ‘Variantenapparaat uit de bij Seversz en Vorsterman gedrukte boekjes alsmede in de tekst van Berntsz aangebrachte emendaties’.Ga naar voetnoot6 Of er al dan niet verschillen in tekstpresentatie tussen de drukken bestaan komen we zo echter niet te weten. Voor welk publiek deze editie bedoeld is, wordt niet met zoveel woorden gezegd maar valt af te leiden uit de vertaling die naast alle geëditeerde teksten is geplaatst. In een poging zo dicht mogelijk bij de bron te blijven valt deze misschien wat ‘stijfjes’ uit, aldus de editeurs, maar ik heb dat niet als een bezwaar ervaren. Een bijkomend voordeel is dat men Bertkens tekst, vooral in de lange prozastukken, gemakkelijk met de moderne vertaling kan vergelijken doordat het aantal ‘gelijkluidende’ woorden vrij groot is. Bovendien bevinden brontekst en vertaling zich veelal op dezelfde regelhoogte, een prestatie die voor de lezer alleen maar winst oplevert. In de vertaling zelf kon ik mij zeker vinden. Slechts een paar keer maakte ik een aantekening bij een prozapassage, waarbij het meestal om een weggelaten of toegevoegd woord ging. Bij de liedjes heb ik twee opmerkingen.Ga naar voetnoot7 Op alle onderdelen van Bertkens oeuvre volgt na de brontekst-met-vertaling een ‘Uideiding’; alleen de serie korte gebeden wordt als een geheel behandeld. In zo'n nabespreking komen in afzonderlijke paragrafen verschillende aspecten van de voorafgaande tekst aan de orde, zoals de inhoud en de structuur, de bron(nen) waardoor Bertken zich heeft laten inspireren, haar spiritualiteit, de stand van het onderzoek en een afronding met de verworven inzichten. Deze opzet leidt weliswaar tot herhalingen en terugverwijzingen naar de algemene inleiding waar het betreffende onderwerp al besproken is, maar ontslaat de lezer tevens van de noodzaak het boek van kaft tot kaft door te werken. Al wat deze bij een bepaalde Bertkentekst nodig heeft, vindt hij in de bespreking van de afzonderlijke teksten. De wijze waarop tekst en uitleg vorm hebben gekregen maakt duidelijk, dat de editie voor een bredere | |||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||
kring van lezers en gebruikers bestemd is dan die van louter vakgenoten. In zijn algemeenheid geldt het voorafgaande zowel voor de behandeling van Bertkens proza als voor die van haar lyriek. Daar ik met de liedjes toch de meeste affiniteit heb, ga ik op dit deel van de editie wat nader in. Bertkens ‘Boeck’ besluit met acht liedjes. Zoals gezegd beschouwen de editeurs ze alle als van haar hand, al bestaat er twijfel bij de nummers V en VI. Dat zij zullen zijn gezongen blijkt duidelijk uit een lied waar haar naam boven staat. Het is nog tijdens haar leven opgenomen in een handschrift met een muzieknotatie boven de eerste strofe en als lied nr. IX aan de editie toegevoegd.Ga naar voetnoot8 Op p. 218 van de ‘Slotbeschouwing’ wordt geopperd dat dat zingen wellicht buiten Bertkens kluis geschiedde, maar dat zijzelf haar liedjes waarschijnlijk gebruikte ‘voor stille persoonlijke meditatie’. Boven de teksten in de druk van Jan Seversz zouden daartoe aanwijzingen staan als ‘sonder uutspraec van buten’ en ‘swigende’. Noch in de facsimile-editie noch in het exemplaar van de Leidse ub (1497 G 33) heb ik ze echter aangetroffen, zodat ik me afvraag waar ze zich dan wel bevinden en of ze daar onderdeel van de druk uitmaken of er op een andere wijze in zijn aangebracht. In tegenstelling tot Bertkens wat gezwollen retorische proza ogen haar liedjes simpel. Wie echter aandachtig de verschillende uitleidingen doorneemt, komt tot de ontdekking dat ze alle een min of meer hechte structuur bezitten, vol staan met Bijbelse allusies en blijk geven van kennis van geschriften met instructies voor Moderne Devoten. In de ‘Inleiding’ die aan de lyriek voorafgaat, vragen de editeurs zich af of men close reading ook op middeleeuwse liederen mag toepassen en of dat zin heeft. Gelukkig voor hun boek beantwoorden zij deze vraag bevestigend. Hoe zou men anders zicht moeten krijgen op de complexe en gelaagde structuur die een lied, ook het middeleeuwse, in zich heeft? En wat Bertkens lyriek betreft: hoe komt die hechte structuur en dat raffinement in het gebruik van strofenvormen, herhalingen en rijmen anders aan het licht? Welke moderne lezer herkent nog alle Bijbelplaatsen waar zij aan refereert? Bij de bespreking van de bedjes wordt steeds verwezen naar de plaats waar deze tekst in het Repertorium van het Nederlandse lied is opgenomen.Ga naar voetnoot9 Wie indachtig aan het zingen op de bij het Repertorium behorende cd-rom nagaat of Bertkens rijmschema's ook bij liedteksten uit andere bronnen gebruikt zijn, komt tot de ontdekking dat het in de helft van de gevallen om eenlingen gaat. De rest telt meestal minder dan zes treffers. Dat is opmerkelijk in een tijd waarin nieuwe liederen - en dan vooral geestelijke - veelal ontstonden als een contrafact: door gebruik te maken van de melodie, het rijmschema en soms de beginregel(s) van een al bestaand en bekend lied. Waarom zijn dan vier van Bertkens acht liedjes volstrekt uniek in hun respectieve rijmschema's? Daartoe moeten we terug naar de teksten in de onderhavige editie. Vele van Bertkens liedteksten laten daar bínnen de strofe een verschil in de lengte van de versregels zien: een aantal telt drie à vier heffingen, andere hebben er zes tot zeven. In die lange versregels bevindt zich halverwege bijna altijd een cesuur. Dit viel me al op bij het lezen van Lied I, maar er is daar nog meer aan de hand. Ik kan dat het beste demonstreren aan de eerste strofe zoals deze op p. 127 is afgedrukt:
Halverwege de verzen 1, 2 en 6 bevindt zich een cesuur waaraan de woorden jare, uutvercoren en din- | |||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||
gen voorafgaan. Waren dit rijmwoorden, dan zouden we ze onder de vrouwelijke rijmen rangschikken. Dat rijmtype is in de strofe vertegenwoordigd door binnen:minnen in vers 3-4 en dingen (vers 6) lijkt daar bij aan te sluiten. Is iets dergelijks wellicht ook vóór de cesuren van de verzen 1-2 het geval en heeft op deze plaatsen ooit jare:uutvercaren (in een oostelijke schrijfvorm) gestaan? Speuren in de volgende strofen levert vergelijkbare gevallen op. Alle bezitten ze de cesuur halverwege hun eerste, tweede en zesde versregel. In de strofen V, VI en X rijmen de eraan voorafgaande woorden in de verzen 1-2 op elkaar (jubileren:manieren; sinnen:minnen; begeren:Here), in de strofen III, IV, VII en X gaan de slotwoorden van de verzen 3-4 een rijmrelatie aan met het woord vóór de cesuur in vers 6 (salicheit:gheseyt+onderscheit; vrolicheyt:ghespreyt+ewicheit; ootmoedicheyt:onderscheyt+sueticheit; groot:doot+noot). In de andere strofen lijken de zojuist geschetste rijmverbanden soms nog wel te herstellen, zoals in strofe IX:6 waar Dat mine arme dienstelicheit gewijzigd in Die arme dienstelicheit mijn weer rijmt op vers 3-4 met eselgijn:sijn. Veel vaker zijn er echter drastische ingrepen nodig om de afwezige middenrijmen te reconstrueren. Nu kan men zich afvragen of het wel Bertkens opzet is geweest in elke strofe rijmwoorden halverwege de lange verzen 1, 2 en 6 aan te brengen en zo een strofe van negen verzen te creëren in plaats van de huidige zes. De bronnen geven alle een indeling in zes verzen met een rijmschema dat globaal 6A 6A 4B 4B 3c 6c luidt.Ga naar voetnoot10 Plaatsen we de binnenrijmen op het versregeleinde, dan ontstaat er een strofe met het rijmschema 3a 3B 3a 3B 4C 4C 3d 3/4C 3d. En juist dit rijmschema geeft het Repertorium op bij Bertkens eerste lied! Beide rijmschema's zijn weliswaar unica in het Repertorium, maar de beginregels van het volgende opgenomen lied Met desen nieuwen jare / so willen wi vrolic sijn / ons heeft een maghet clare / ghebaert een kindekijn hebben opmerkelijk genoeg hetzelfde beginvers en gelijkluidende rijmklanken in de verzen 1-4 als die in Bertkens Lied I.Ga naar voetnoot11 Ook in het rijmschema 3a 3B 3a 3B 3c 3D 3c 3D (naast Bertken 3a 3B 3a 3B 4C 4C 3d 3/4C 3d) dringt de vergelijking zich op, tenminste als we de melodie van Bertkens vers 5 in vers 6 herhalen. Immers, Bertkens verzen 5-6 hebben soms ook drie heffingen en een vrouwelijk rijm en in haar slotverzen 7-9 ligt het rijmgeslacht evenmin vast (vgl. n. 10). Beide liederen kunnen dus op dezelfde melodie gezongen worden. Is Bertken bij het schrijven van haar eerste lied geïnspireerd door dat andere Met desen nieuwen jare en heeft zij daarbij gevarieerd op zijn populaire strofevorm die volgens het Repertorium nog bij 466 andere liederen voorkomt? Onderzoek zoals dat van de rijmen en de erin aanwezige herhalingen, de soms ‘hobbelende’ versregels met hun ritmeverstorende woordjes dye en dat kan zeker nog meer licht op dit lied van Bertken werpen. Ook bij haar overige liedjes meen ik dat er in dit opzicht resultaten te boeken zijn. Daar zal ik nu niet op ingaan. Wat mij betreft is het jammer dat de liedbesprekingen dit aspect van Bertkens lyriek hebben laten liggen.Ga naar voetnoot12 Zo'n onderzoek zou antwoorden kunnen geven op vragen naar de mogelijke ontstaansgeschiedenis en overlevering van haar liedjes en op de vraag of er een orale fase gevolgd door een handschriftelijke aan de gedrukte bronnen voorafging. Wellicht kan het ook twijfels aan Bertkens auteurschap wegnemen. Dit alles laat echter onverlet dat de verdiensten van dit voortreffelijk verzorgde en prettig leesbare boek velerlei zijn. Allereerst brengt het een wat vergeten auteur en haar bescheiden oeuvre opnieuw onder de aandacht. Voorts wordt al wat bij de huidige stand van het onderzoek over Bertkens persoon en werk bekend is of redelijkerwijs verondersteld mag worden erin bijeengebracht, met de daaruit voortkomende nieuwe inzichten. Daarbij beschikken we nu over een kritische editie van de teksten met een gelijkoplopende heldere vertaling. Maar bovenal lezen we een aandachtige en liefdevolle be- | |||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||
spreking van Bertkens werk, met name van haar liedjes, waar in een soms gedetailleerde beschouwing de grote lijn nooit uit het oog wordt verloren. Dat Bertken haar editeurs ‘steeds meer nabijgekomen’ is, zoals zij in het ‘Woord vooraf’ schrijven, valt op elke bladzijde te constateren. Naar zij meer dan eens aangeven hopen de editeurs op een verdere bestudering van deze teksten en een voortzetting van de discussie met betrekking tot hun inzichten. Hun hoop zal zeker niet ij del zijn: dit boek prikkelt tot verder onderzoek.
Adres van de auteur: Oostinglaan 2, nl-6705 bw Wageningen. |
|