Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
Naar aanleiding van ...Een wereld in woorden
| |
[pagina 221]
| |
meermalen aan bod komen, maar hun uitgebreidste behandeling krijgen ze steeds op de plaats waar ze chronologisch gezien thuishoren. Voor zover we over biografische informatie beschikken wordt die dan, gerelateerd aan de desbetreffende tekst, besproken.
Wat leren we nu over dat oeuvre van Maerlant en over Maerlant zelf? In dit opzicht is de hoofdstructuur een goede gids. In de eerste partie komt de achtergrond van Maerlants werk aan bod. In het eerste boek wordt aannemelijk gemaakt, dat zijn intellectuele vorming bepaald is door het onderwijs en het intellectuele klimaat op de kapittelschool van Sint-Donaas te Brugge en dat de reikwijdte van zijn kennis daarnaast meebepaald kan zijn door contacten met de cisterciënzerabdijen Ter Duinen en Ter Doest. Zulke verschillende kenmerken van Maerlants werk als zijn gebruik van vooral schoolteksten en hun glossen, zijn aandacht en liefde voor muziek, zijn devotie tot Maria, zijn gebruik van rechtstermen en de rol van de dialoog in zijn werk, worden hiermee in verband gebracht. Even sterk als door zijn opleiding wordt Maerlants werk bepaald door de behoeften van de kring waarvoor hij werkt. Van Oostrom omschrijft die kring als een aantal personages rond Floris v. In eerste instantie hoort daartoe Aleide, Floris' tante en een tijdlang zijn voogdes. Van Oostrom betoogt, dat zij het met name is geweest die een soort onderwijssituatie gecreëerd heeft met Maerlant in de rol van onderwijzer en Floris en enkele andere jonge edellieden uit zijn naaste kring in de rol van leerlingen. Maerlants werk is dan een verlengstuk van de lessen die hij zijn pupillen mondeling heeft gegeven. Later worden die edelen (Albrecht van Voorne en Nicolaas van Cats) en tenslotte ook Floris v zelf eveneens opdrachtgevers. In deze partie gaat het inhoudelijk vooral om de vroegere werken van Maerlant. Van Oostrom laat zien, dat deze allerlei elementen bevatten die passen bij de opvoeding van jonge edelen: ze laten het ideale adellijke gedrag zien via een mengsel van verhalen en expliciete, maar ingevlochten, lessen. Eén thema domineert: het koningschap. Volgens Van Oostrom is het feit dat Floris' vader, Willem ii, Rooms-Koning is geweest van het Duitse rijk een van de kerngedachten die via Aleide bij de jonge Floris ‘er in zijn gestampt’. Zijn vader was koning geweest, zou hij dat misschien ooit ook worden? En zo ja, hoe had hij zich dan te gedragen? Maerlant toonde het in geschiedenissen over jonge koningen (Alexander, Artur, Torec). De tweede partie werkt deze dubbele constellatie verder uit. Maerlant werkt voor een groep heel specifieke leken. Hij biedt hun stof aan, die voor hen nog niet beschikbaar was en wat zijn werk typisch maakt is de wijze waarop hij de in het Latijn beschikbare kennis omzet en aanpast aan de behoeften van zijn opdrachtgevers. De stof die Maerlant behandelt, wijkt in hoofdlijnen nooit af van de gegevens die hij in zijn Latijnse bronnen tegenkomt. Door de wijze waarop hij deze aanbiedt via bekorting of uitbreiding en met name door een bepaalde wijze van accentueren maakt hij die stof toch geschikt voor zijn eigen publiek. Dat publiek blijkt vooral geïnteresseerd in concrete kennis. Het wil weten hoe de wereld in elkaar zit, hoe zij werkt en wat hun plaats erin is. Maerlant meent, dat zij die plaats beter kunnen bepalen en hem waard kunnen zijn, als zij goed geïnformeerd zijn en als zij hun hersens gebruiken. Het materiaal dat hij aanbiedt, heeft een sterk verstandelijke inslag. De ethiek die hij voorhoudt, is vooral vorstenethiek: zij bepleit rechtvaardigheid, verstandig bestuur, een zekere onpartijdigheid, mildheid en aandacht voor de armen, matigheid, vooral in sexualibus, maar ook krachtdadigheid, dapperheid en het nemen van wraak voor begaan onrecht. De derde partie laat zien, dat de kennis die Maerlant aanbiedt vooral historische kennis is. Der naturen bloeme is toch een soort buitenbeentje in zijn oeuvre. Die geschiedenis wordt aangeboden als heilsgeschiedenis, als het patroon dat God aan de wereld oplegt, maar evenzeer ook als een hulp voor plaatsbepaling van de eigen positie en van de eigen verantwoordelijkheden en rechten. Verder schetst deze partie de receptie van Maerlants werk vanaf de veertiende eeuw tot nu toe en doet zij een poging om Maerlant te positioneren binnen de auteurs van de dertiende eeuw. | |
[pagina 222]
| |
Benadrukt wordt dat hij daarin een uitzonderlijke positie inneemt vanwege de omvang en de breedheid van zijn oeuvre en de snelheid waarmee hij soms zeer recente kennis aan een volkstalig publiek aanbiedt: Maerlants vertalingen zijn meestal ouder dan vergelijkbare Duitse of Franse teksten.
Wie de publicaties op het terrein van de Middelnederlandse literatuur en meer in het bijzonder die over Maerlant van de laatste jaren heeft bijgehouden, zal in Maerlants wereld heel wat herkennen. Zijn connecties met Voorne, zijn verbindingen met de intellectuele wereld rond St.-Donaas en Ter Duinen en Ter Doest, zijn omgang met zijn bronnen, het zijn allemaal thema's die in het recente werk van Van Oostrom en van andere leden van het nlcm-project al aan de orde zijn gesteld. Een van de verdiensten van dit boek is, dat het een massieve hoeveelheid onderzoeksgegevens helder bij elkaar zet en synthetiseert. Maar men zou het boek tekortdoen, als men het alleen maar als een synthese van al bekend materiaal zou benaderen. Het bevat ook veel nieuws. Dat nieuwe ligt voor een deel in een zekere verbreding. Over de relatie van Maerlant met St.-Donaas heeft Van Oostrom eerder gespeculeerd. Maar pas in dit boek laat hij zien hoeveel elementen uit Maerlants werk banden hebben met de intellectuele cultuur van die kapittelschool en hoe via St.-Donaas ook verbindingen kunnen worden gelegd met een ruimere intellectuele context, met name in de richting van Parijs. Dat maakt de connectie overtuigender. Het schenkt de medioneerlandistiek en passant ook een prachtige beschrijving van de intellectuele instituties en de daar heersende mentaliteit die bij het totstandkomen van een literaire cultuur in het Middelnederlands zo'n belangrijke rol hebben gespeeld, zij het niet altijd zo direct en zo dominant als bij Maerlant. Hetzelfde geldt voor de relatie met Voorne. In dat opzicht is vooral de rol die in dit boek aan Aleide wordt toegekend een duidelijk nieuw element. Haar rol brengt een aantal elementen (met name het ‘onderwijzerschap’ van Maerlant en de verhouding in het ‘driemanschap’ Floris v, Albrecht van Voorne en Nicolaas van Cats) tot een grotere coherentie. Beide genoemde elementen passen onder één noemer: een grote aandacht voor geschiedenis. Hoewel Maerlants wereld vooral de studie van een oeuvre is (zie boven), wordt erg veel aandacht besteed aan de historische context waarbinnen dat werk gefunctioneerd heeft, als ik het goed zie meer dan in de eerdere studies van Van Oostrom. Dat levert dan beschouwingen op over de dood van Willem ii bij Hoogwoud en de consequenties daarvan, de conflicten tussen Vlaanderen en Holland en de strijd tussen de Avesnes en de Dampierres, of over de pogingen van Floris v om de Schotse kroon te verwerven, beschouwingen die op zichzelf al de moeite van het lezen waard zijn, maar die in dit boek met name functioneren, omdat zij helpen een groot verband te leggen tussen de verschillende werken van Maerlant. De toenadering tussen literatuur en geschiedenis werkt in dit boek zeer vruchtbaar. Deze aandacht voor geschiedenis is verbonden met een tweede aspect waarop dit boek nieuwe perspectieven op Maerlant biedt: het behandelt zijn hele oeuvre en laat de coherentie daarvan zien. Het recente onderzoek naar Maerlant betrof toch vooral details en behandelde steeds slechts een deel van het werk. Zoals het boek zelf zegt, is dat ook wel begrijpelijk. Maerlants oeuvre is zo omvangrijk, dat alleen massieve onderzoeksinspanning en forse middelen een bestudering van het geheel mogelijk kunnen maken. Dat zo iets wel loont, toont dit boek overtuigend, want wellicht de verrassendste uitkomst ervan is de coherentie in Maerlants werk. De titels en de onderwerpen van zijn afzonderlijke werken suggereren dat Maerlant over de meest verschillende onderwerpen schreef. Dat is ook wel juist, maar daaronder ligt een heel duidelijk coherent intellectueel programma. Slechts door het massieve en grondige onderzoek dat aan dit boek ten grondslag heeft gelegen, kon die innerlijke consistentie naar voren worden gehaald. In dit opzicht is Van Oostroms boek niet alleen anders dan de eerdere syntheses van Te Winkel en Van Mierlo, maar ook beter. Het is waarschijnlijk ook vanwege deze intellectuele consistentie dat de rol van de auteur in | |
[pagina 223]
| |
dit boek zo'n zwaar accent krijgt. Maerlant wordt getekend als een zelfstandig denkend en werkend auteur, zijn bronnen wikkend en wegend, zo nodig eigen informatie zoekend, niet schromend om zijn aarzelingen te laten merken, een taal smedend om nieuwe informatie adequaat over te kunnen dragen: kortom, een schoolmeester in hart en nieren. Wat dat betreft draagt dit boek een passende titel.
Van Oostrom bouwt zijn synthese met behulp van een reeks van middelen op. Het eerste is de al genoemde vermenging van historisch en literairhistorisch materiaal. Verder wordt veel aandacht besteed aan de verschillen tussen Maerlants werk en zijn bronnen, aan studie van zijn woordmateriaal en bevat het boek vele, goed gekozen citaten. Wat daarbij opvalt, is hoezeer Van Oostrom het vermogen heeft om schijnbaar saai of tamelijk onbelangrijk materiaal tot leven te wekken. Een duidelijk voorbeeld is hier zijn bespreking van de wereldbeschrijvingen die Maerlant in een drietal van zijn werken heeft opgenomen (vgl. p. 156-161). Bij mijn weten is Van Oostrom de eerste die de aandacht vestigt op de beschrijving van Europa daarin, op het eerste gezicht een tamelijk droog rijtje weetjes. Maar door vergelijking met de bron kan Van Oostrom laten zien, dat Maerlant hier meer kennis opneemt, dat die kennis een teken is van de toenemende aandacht voor feitelijke gegevenheden, dat ze waarschijnlijk gerelateerd is aan de internationale handel die in Damme en Brugge een centrum had en hoezeer Maerlants wereld een wereld is van water(verbindingen) (vgl. ook p. 191) en handelsroutes. En plotseling is het droge rijtje een teken van een nieuwsgierige, onafhankelijk denkende intellectueel in een samenleving met een horizon die zich snel aan het uitbreiden is. Hetzelfde gebeurt met de termen die Maerlant gebruikt. Het boek bevat vele passages over Maerlants woordmateriaal. Het gaat bijvoorbeeld in op de manier waarop Maerlant rechtstermen hanteert, hoe hij spreekt over wapentuig en oorlogvoering, over valkerij, etc. (vgl. bijv. p. 40, 201, 258-259). Het gaat ook in op de beelden en de vergelijkingen die Maerlant gebruikt om de kleuren en eigenschappen van edelstenen zo precies mogelijk aan te geven (vgl. p. 172-173). Deze (meestal korte) beschouwingen zijn zeer verhelderende karakteriseringen van de intellectuele arbeid die Maerlant moest verrichten om het Nederlands geschikt te maken voor de overdracht van nieuwe kennis. Steeds ook werpen ze licht op een bepaald aspect van zijn geestelijke habitus. Tenslotte bevat het boek vele, zeer goed gekozen citaten. Daarbij horen natuurlijk de bekende, zoals de eerste strofe van de Wapene Martijn, maar er zijn ook vele onbekende bij. Ze worden om drie redenen gebruikt: om de literaire kwaliteiten van Maerlants taal te demonstreren, om te laten zien hoe hij zijn stof functioneel maakt en geschikt voor zijn publiek en tenslotte om Maerlant als persoon te karakteriseren. Van dat laatste is het citaat op p. 421, waarin Maerlant het feit dat de kloek voor haar kuikens voedsel tot hapklare brokjes maakt, toepast op de relatie schoolmeester-leerlingen, een van de allermooiste voorbeelden. Een laatste aspect dat het boek tot een ware synthese maakt, is de literaire verzorging. Over de compositie is al het een en ander opgemerkt.Ga naar voetnoot2 Daaraan kan nog worden toegevoegd, dat ieder boek zes hoofdstukken bevat, zodat het getal van Maerlants wereld zes is. Dat is ook het getal van de scheppingsdagen, dus van de tijdperken uit de (heils)geschiedenis. Is dat opzet? Ook de stijl is zeer verzorgd. Van Oostrom schrijft niet alleen heel helder, maar ook heel beeldend. Ook van Maerlants wereld kan gezegd worden, dat het een wereld in woorden is. Van Oostrom maakt allusies op literatuur (hij ging naar Brugge om een boek te zien (p. 101); een kind tussen vier vrouwen (p. 104), een portret van de artiest als jonge man (p. 29)), hij verandert uitdrukkingen (kroon verloren, rampspoed geboren (p. 131), zachte heren maken stinkende wonden (p. 256)) ‘rekt zijn taal op’ (het karwei en de Hunnen afmaken (p. 354), vaker in gebed dan in haar bed te vinden (p. 432)), en gebruikt woorden in ongebruikelijke zin (het gifmeisje als vrijwel letterlijke | |
[pagina 224]
| |
seksbom, p. 273). Ik besteed hier zoveel aandacht aan, omdat het een heel opvallend aspect van het boek is en een element dat in de meeste wetenschappelijke studies niet voorkomt. Meestal werkt het positief en verheldert het taalgebruik het betoog of maakt het verschillen of overeenkomsten tussen toen en nu zichtbaar. Een voorbeeld van het laatste is, als Van Oostrom bij de bespreking van het leeswijzertje uit St.-Donaas (p. 56-58, terzijde: een zeer lezenswaardige passage) de standaardopmaak van codices als huisstijl (p. 58) kwalificeert. Dat ene woord riep, in ieder geval bij mij, allerlei verschillen tussen het hedendaagse en het toenmalige boekgebruik op. En daar was het natuurlijk om begonnen. Het werkt overigens ook wel eens averechts, zoals op p. 386 waar wordt gezegd dat zelfs de op ijle mystieke hoogten verkerende Jan van Ruusbroec heel kleinmenselijk aan Der naturen bloeme kon ontlenen. Dit is natuurlijk een valse tegenstelling. Als Ruusbroec aan Maerlant ontleent, wil hij correcte en specifieke informatie op biologisch gebied geven (in het kader van een allegorische duiding, maar daar gaat het nu niet om) en zoals Van Oostrom omstandig laat zien is Der naturen bloeme eenvoudigweg het beste boek op dat terrein dat in het Middelnederlands beschikbaar is. Dit soort averechtse gevallen is overigens zeldzaam.
Hierboven is Maerlants wereld gekarakteriseerd als een inhoudelijk en formeel zeer geslaagde synthese. Is er dan niets op aan te merken? Natuurlijk wel. Vanwege zijn onderwerp heeft het boek een hoog hypothetisch gehalte. Het geeft ook regelmatig zelf aan, dat het gestelde allerminst zeker is. Er zijn echter twee elementen die voor mijn gevoel echt te sterk worden aangezet. Dat zijn het autobiografische in het werk van Maerlant en het belang van het thema koningschap. Omdat we geen externe gegevens over het leven van Maerlant hebben, moesten zijn werken wel op biografische gegevens worden onderzocht. Dat levert gegevens op over de plaatsen waar Maerlant gewerkt heeft, over zijn opdrachtgevers en over de relatieve chronologie van zijn werken. Van Oostrom gebruikt die en probeert ze reliëf te geven. Terecht. Maar hij zoekt ook naar andere kleine signalen. Ik geef een voorbeeld. Hij overweegt de mogelijkheid, dat Maerlant als gevangene op Voorne terechtgekomen zou kunnen zijn na de slag bij Westkapelle in 1253 (p. 122-125). Ate argumenten gebruikt hij, dat Maerlant van degene aan wie hij Alexanders geesten opdraagt, zegt dat zij hem gevangen houdt, dat Maerlant in Alexanders geesten in afwijking van zijn bron Alexander een aantal gevangenen laat helpen om naar huis terug te keren en dat hij in dezelfde tekst een terzijde invoegt over vaderlandsliefde en daarbij een vergelijking met een gekooide vogel gebruikt, die graag terug zou vliegen naar het woud waar hij vandaan kwam. Dit zijn geen sterke argumenten. Als Maerlant als gevangene schreef, zou hij zijn ‘cipier’ dan zo hoog achten als hij zijn dame doet en zou die dame dan genoeg in de auteur geïnteresseerd zijn om in zulke kleine terzijdes verwijzingen te herkennen naar zijn situatie? Waarbij nog komt, dat de vergelijking met de gekooide vogel traditioneel is. Hij komt uit Boethius en is in de Latijnse literatuur van de Middeleeuwen regelmatig terug te vinden. Van Oostrom zegt zelf overigens ook, dat dit deel van zijn betoog zeer speculatief is. Ik noem het, omdat het zo'n duidelijk voorbeeld is van een frequent gebruikt procédé. Het wordt ook gebruikt om Maerlants geestelijke profiel te schetsen en dan is de relativering soms iets minder aanwezig. Het meest opvallend is dat met betrekking tot Maerlants visie op het koningschap. Van Oostrom noemt hem zelfs een monarchist (p. 116) en benadrukt voortdurend hoeveel belang hij hecht aan het koningschap. Men zou echter even goed kunnen (veronder)stellen, dat Maerlant veel aandacht besteedt aan het koningschap omdat zijn opdrachtgevers dat een belangwekkend thema vinden.Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 225]
| |
Het belang van het koningschap loopt als een rode draad door Maerlants wereld. Het krijgt een aparte lading, omdat het vrijwel voortdurend gekoppeld wordt aan het Rooms-Koningschap van Willem ii, dat niet tot volle wasdom kon komen vanwege zijn ontijdige dood door Friese handen te Hoogwoud in 1256. Nu draagt Van Oostrom meer dan voldoende gegevens aan om aannemelijk te maken dat in het graafschap Holland van de tweede helft van de dertiende eeuw dat koningschap van Willem van eminent belang was en dat er tot lang nadien speciale aandacht aan werd geschonken. Hij laat ook zien, dat Floris v aast op een koningschap. Dat alles impliceert echter niet automatisch dat ook in het werk van Maerlant het koningschap een dominant thema moet zijn. Mijns inziens zet Van Oostrom dat idee te sterk aan. De versregel Grave Florens, coninc Wittems sone uit de proloog van de Spiegel historiael is veruit de meest geciteerde uit het hele oeuvre van Maerlant. Als Van Oostrom de Spiegel historiael bespreekt, geeft hij als commentaar bij deze regel, dat hij toont dat voor Maerlant Floris de zoon van een koning is gebleven (p. 308). Autobiografische duiding dus. Het lijkt me niet onmogelijk, dat Maerlant dit vers heeft gebruikt om de analogie tussen de koppels Vincentius-Lodewijk ix en hemzelf-Floris v zo sterk mogelijk te maken zonder daar al te veel inhoudelijke lading aan te willen koppelen, maar voor de Spiegel historiael is het verantwoord om in deze regel een van de mogelijke sleutels tot de aard van het boek te zien. Bij alle voorafgaande teksten is het noemen van de regel echter geen echt argument. Als het koningschap daarin werkelijk gerelateerd had moeten worden aan dat van Willem ii, dan had Maerlant dat best in die teksten zelf kunnen aangeven. In die gevallen draagt Van Oostrom echter alleen ‘circumstantial evidence’ aan. Een voorbeeld: de Historie van den Grale wordt door Van Oostrom aan Willem ii gekoppeld, omdat Maerlant zijn werk eindigt met de mededeling dat Artur tot koning werd gekozen en lang in vrede regeerde (p. 129). Nu is Artur, anders dan Willem van koninklijke afkomst en voorbestemd om de troon te bestijgen, zoals de geschiedenis van het zwaard in de steen overduidelijk toont. Mijn inziens zullen die motieven, die in het verhaal heel dominant zijn, een sterkere indruk hebben gemaakt op het oorspronkelijke publiek, dan het woordje gekoren uit de afsluiting. En vond dat publiek het wel zo'n mooi slotakkoord? Van Velthem zou toch wel niet aan zijn vervolg begonnen zijn, als hij niet gedacht had dat er op Voorne belangstelling voor zou zijn. Ook hier plaatst Van Oostrom zelf vraagtekens. Maar als hij niet van het belang van de zaak overtuigd was geweest, zou hij er niet zo vaak op teruggekomen zijn. Mijns inziens echter is het minstens zo verdedigbaar om in het oeuvre van Maerlant een grote nadruk op vorstenethiek te zien, die vaak via aandacht voor een koning wordt gepresenteerd, waarbij af en toe dat koningschap de gedachte aan Willem ii oproept.
Een laatste aspect dient nog aan de orde te komen. Dit boek is geschreven met het oog op twee soorten publiek: belangstellende leken en vakgenoten. Om beide groepen tevreden te stellen is de tekst een lopend verhaal en is de documentatie achterin in een apart gedeelte opgenomen, dat wel de lijn van het verhaal volgt, maar waarnaar in datzelfde verhaal niet expliciet verwezen wordt. Daarmee is het een enigszins ongebruikelijk vakboek. Hoe bevalt dat in de praktijk? Wie het betoog wil volgen, heeft er alleen maar baat bij. Het boek is geschreven met een grote aandacht voor stijl en compositie (zie boven) en dat is voortdurend merkbaar bij het lezen. Maar wie het als onderzoeksinstrument wil gebruiken, wil het ook vanuit zijn eigen vragen benaderen. Werkt het dan ook? Wie iets wil weten over een van de werken van Maerlant of over een van de belangrijke thema's uit het boek, kan dat gemakkelijk vinden. Weliswaar worden veel teksten en/of thema's op verschillende plaatsen behandeld, maar wie zich vertrouwd maakt met de compositieprincipes van het boek kan al snel goed inschatten waar de benodigde informatie te vinden is en op dat algemene niveau is ook het register een goede wegwijzer. Binnen de afzonderlijke delen wordt bovendien regelmatig informatie herhaald, die ook op andere plaatsen staat. Bij het lezen van het boek als geheel werkt dat soms een beetje storend, maar een duidelijk voordeel ervan is, dat | |
[pagina 226]
| |
afzonderlijke delen op zichzelf gelezen kunnen worden. Dat maakt het werken met het boek gemakkelijker. Wie wil weten op welke publicaties de verschillende delen van het boek gebaseerd zijn, komt dat eveneens gemakkelijk te weten. Mij persoonlijk beviel de verantwoording op dit niveau zeker zo goed als het traditionelere systeem met noten, omdat er hier ook enig commentaar en toelichting bij de verwijzingen wordt gegeven. Wie precieze informatie over een detail wil hebben, zal die in de meeste gevallen ook vinden. Op dit niveau echter, kost dit systeem van verantwoording soms wel wat extra tijd. Bovendien is het dan niet meer vlekkeloos. Zo heb ik de vindplaats van het citaat over de garrulus op p. 35 niet kunnen vinden. Ik weet ook niet waarom gezegd wordt dat het leven van Clara waarschijnlijk in opdracht van het Brugse Clarissenklooster geschreven is (p. 231) en hoewel op p. 359 gezegd wordt dat we al eerder kennis hebben gemaakt met Maerlants ideeën over epilepsie kon ik me die passage niet herinneren en ik heb haar ook niet teruggevonden. In geen van beide registers kwam de term voor. Over de criteria die het maken van de registers bepaald hebben, kon ik me geen duidelijk oordeel vormen. Alle hoofdfiguren en -begrippen staan er in. Maar het verhaal van Aristoteles en Phyllis kon ik via de tweede naam vinden, terwijl ik het verhaal over Alexander en het gifmeisje via het veel grotere trefwoord Alexander moest zoeken. En dat een trefwoord ‘Friezen’ ontbreekt, is gezien de enorme aandacht die Willem ii en zijn ontijdige dood in dit boek krijgen, toch wel merkwaardig. De gevallen die ik hier noem, zijn echter klein in aantal. Meestal kon ik mijn weg op detailniveau ook goed vinden. Mijn afsluitende indruk is, dat het boek wel kleine onzorgvuldigheden in de documentatie op detailniveau bevat, maar niet meer of anders dan de gemiddelde grote studie. Als er al een verschil is, dan komt dat doordat bij het gebruik van noten meteen duidelijk is of een detail gedocumenteerd wordt of niet, en bij dit systeem moet de gebruiker soms na een tijd zoeken vaststellen, dat hij niet vindt wat hij zoekt. Dat is dan wel onaangenaam, maar niet onoverkomelijk. En tenslotte moet vermeld worden, dat ik mijzelf gedwongen heb om tot op dit niveau van gedetailleerdheid af te dalen. Het boek vraagt eigenlijk om het volgen van de grote lijnen. En op dat niveau vallen de kleine tekorten niet op.
Ik kom tot een besluit. Van Oostrom heeft het vak met Maerlants wereld een zowel inhoudelijk als formeel indrukwekkend boek geschonken, een boek een fenomeen als Jacob van Maerlant waardig. Het kan (moet?) op bepaalde punten bekritiseerd worden en bepaalde ideeën eruit verdienen zeker verdere reflectie, maar op dit moment is er geen betere toegang tot Maerlant, zijn werk en zijn wereld dan dit boek. En om de hier geformuleerde kritische uitspraken in perspectief te plaatsen nog een (autobiografische) opmerking. Toen ik Maerlants wereld uit had, heb ik de Strofische gedichten van Jacob van Maerlant uit de kast gehaald en ben er in gaan lezen. Omdat de diepste zin van ons vak is om een brug te slaan tussen mensen van nu en teksten van toen, is een groter compliment niet denkbaar.
Adres van de auteur: kun, Vakgroep Nederlands, Postbus 9103, nl-6500 hd Nijmegen |
|