Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maerlants zintuig-kampioenen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Was dit een onvrijwillige beperking, een gemaksvoorkeur voor het kortere vers, of een weloverwogen keuze, steunend op kennis van zaken? Of had hij een Vorlage uit de groep van Thomas-iii, waarin de proza-passage niet voorkomt?Ga naar voetnoot4 En hoe kwam Thomas-I (en -ii) aan deze twee versies? Wat waren zijn bronnen?
Het thema van de zintuig-kampioenen blijkt in nog enkele andere middeleeuwse teksten voor te komen. Arnoldus Saxo, een vrij onbekende figuur, schreef ca. 1225 een encyclopedie,Ga naar voetnoot5 waarin hij de lynx noemt als gezicht-kampioen, en, op één kluitje, de hond, de arend, de gier en het dier zori (=?) het fijnste reukorgaan toeschrijft.Ga naar voetnoot6 Als bron vermeldt hij een Liber de sensu et sensato Algazel. Hiermee kan niemand anders bedoeld zijn dan Abū Hāmid Muhammad al-Ghazālī (1058-1111), groot Arabisch filosoof en Aristoteles-kenner, maar beslist geen bioloog.Ga naar voetnoot7 Er is van hem dan ook geen boek bekend met de vermelde titel of een daarmee overeenstemmende inhoud. (Doordat hij een enorme invloed in het Westen had, werden hem een groot aantal werken ten onrechte toegeschreven.) Onder de Parva naturalia van Aristoteles is er echter een werkje met deze titel,Ga naar voetnoot8 maar daarin is helaas geen sprake van zintuig-dieren. In de proza-Bestiaire d'amour van Richard de Fournival (eerste helft 13de eeuw) lezen we: Car de cascun sens est une beste qui totes les autres sormonte, si come li lins de veoir, (c'est uns petit vers blans, qui voit parmi les parois), la taupe d'oir, et li voutoirs de flairier (car il sent bien au flair une charoigne de unGa naar voetnoot9 jornées loing), singes de gouter, et yraigne de touchier.Ga naar voetnoot10 Ook de proza-versie uitgegeven door Segre heeft in de plaats van een lynx dit intrigerend klein wit wormpje dat door de muur heenkijkt: li Hens - c'est uns petis vers blans ki voit parmi les parois.Ga naar voetnoot11 De berijmde Bestiaire d'amour (eveneens 13de eeuw) geeft een zeer uitgebreide versie, waarvan de basisgegevens duidelijk ontleend zijn aan de proza-Bestiaire. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
auteur vond het blijkbaar niet nodig voor lin de verklaring van zijn model (een wit wormpje) over te nemen. Hij zag daar dus toch wel de gangbare (en in deze context alleszins logische) betekenis van ‘lynx’ in:Ga naar voetnoot12 Toutes bestes qui sont vivans
Usent de. v. natureus sens:
De veoyr, d'oÿr, de flairier
Et de gouster et d'atouchier,
[...]
Car nule vivant criature
N'ot si cler comme la taupe oit.
[...]
Nu nule autre si cler ne voit
Comme lin; c'est chose seüe
Que les murs passe o sa veüe.
Singes est soutilment goustant,
Vait toutes bestes seurmontant;
L'iraigne est souef a toucher,
Et li votors en bien flairier,
K'au flair sent bien une charoigne
Que par .iii. journees pourloigne.Ga naar voetnoot13
Deze beschrijving van de vijf zintuig-kampioenen is volgens Thordstein bijna letterlijk ontleend aan de bestiaris van Pierre le Picard, wat niet klopt: Pierre de Beauvais (alias Pierre le Picard) heeft (net zoals Plinius) slechts drie dieren en laat de toeschrijving van twee zintuigen in het midden.Ga naar voetnoot14 De Middelnederlandse vertaling van de Bestiaire d'amour neemt eveneens het thema op, zij het dan met een aantal merkwaardige varianten: Want it is en van den vif diren di dandere verhoget van den vif sinnen. Want van ilken sinne sin dire di al dandere verhogen, also als di lintwurm - dat is en klen wurm en wit inde di siit dur dri muren of dur dri wande, inde tisen so heuet nature wel verbetert hur gebrekenisse in sine - inde in den mol in horen inde ten vugele di heitit gir in rukene - want hi rukt wel en doit part ouer dri daguart - inde in der simmen mit smakene inde in den vorsche mit tastene.Ga naar voetnoot15 De lynx is hier een lintworm geworden - die door drie muren heen kan kijken! - en de spin is veranderd in een kikvors. De 13de-eeuwse proza-Natuurkunde (hs. Utrecht, ub, 1328), het oudste weten- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schappelijke Nederlandse proza,Ga naar voetnoot16 heeft ook een lintworm, daarentegen een beer in plaats van de mol: Men vijnt vijfferande dieren die die vijf sinnen beter ende scerper hebben dan die sin des menschen sijn. Niet dat elc dier vanden viven alle die vijf sinne beter heeft dan die mensche, mer elc dier vanden viven heeft een vanden vijf sinnen beter dan die mensche. Dat ierste dier is die lijndworme, die bet ende nauwer siet dan die mensche. Dat ander dier is die beer, die bet hoert dan die mensche. Dat derde dier is die ape of die cym, die bet smaect dan die mensche. Dat vierde is die ghier, die bet ruket dan die mensche. Dat vijfte dier is die spinne, die bet ghevuelt dan die mensche. Ende dit seghet Aristoteles inden Boec vanden Sin. (f.63r) Afgezien van het opmerkelijk pedagogische karakter van deze uiteenzetting, bevat deze tekst twee nieuwe elementen: de beer en een bronnenopgave. Helaas is er bij Aristoteles, in het boek ПЕРІ АІΣΘНΣЕΩΣ КАІ АІΣΘНТΩΝ (Van de zin en het zinnelijke)Ga naar voetnoot17 geen sprake van deze passage. In zijn ТΩΝ ПΕРІ ТА ΖΩІА ІΣТОРІΩΝ (Geschiedenis van de dieren) wordt alleen vermeld dat bij de mens de tastzin het fijnste zintuig is, met daarna de smaak. Voor de overige zintuigen wordt de mens door vele [!] dieren overtroffen.Ga naar voetnoot18 Plinius neemt dit gedeeltelijk over, maar voegt daar informatie aan toe die ons dichter bij de middeleeuwse versie brengt: Ex sensibus ante cetera homini tactus, dein gustatus; reliquis superatur a multis. [Tot zover volgt hij Aristoteles op de voet. Dan:] Aquilae darius cernunt, uultures sagacius odorantur, liquidius audiunt talpae [...].Ga naar voetnoot19 Gier en mol zijn op het appèl, maar de lynx was dus eigenlijk een arend...
De eerste en dus oudste (?) volledige opsomming van VIJF dieren voor vijf zintuigen vinden we bij Thomas van Cantimpré, gevolgd door Jacob van Maerlant. Hoger loopt, zoals zo vaak bij Thomas, het spoor helaas dood. Toch is het weinig waarschijnlijk dat Thomas deze informatie uit zijn duim zou hebben gezogen. Drie dieren kan hij aan Plinius ontleend hebben: de gier, de mol, en de lynx die hij de plaats van de arend laat innemen. Thomas, of zijn bron, kan dan met enig gevoel voor volledigheid het rijtje hebben willen afwerken, en er de spin en de aap aan hebben toegevoegd. Want totaal in overeenstemming met de Christelijke opvatting dat de zintuigen ‘avenues of temptation, subject to the lure of the devil’Ga naar voetnoot20 waren, lag het voor de hand ze in hun meest perfecte - en dus diabolische - vorm toe te schrijven aan lagere wezens, met name aan dieren.Ga naar voetnoot21 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Min of meer chronologisch ziet het schema van de toeschrijvingen er als volgt uit:Ga naar voetnoot22
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 De tastzinMENS: Volgens Aristoteles is dit het meest verfijnde zintuig van de mens, door geen enkel ander zintuig of dier overtroffen.Ga naar voetnoot23 Dit wordt door Plinius overgenomen.Ga naar voetnoot24
SPIN: Bij Thomas, en dus ook Maerlant, is plotseling dit zintuig het meest ontwikkeld bij de spin. Thomas' bron is onbekend. Ook de verschillende Bestiarissen en de proza-Natuurkunde kennen de tastzin toe aan de spin.
De reden van dit transfert kan tweeërlei zijn. Alle auteurs wijzen met nadruk op de subtiliteit van het spinneweefsel. Isidorus van Sevilla doet er nogal nuchter over,Ga naar voetnoot25 De bestiis citeert Isidorus woordelijk,Ga naar voetnoot26 Bartholomeus Anglicus maakt er een lang en ingewikkeld verhaal van,Ga naar voetnoot27 en Thomas heeft het over een subtilissima retia. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van deze twee woorden maakt Maerlant drie verzen: So subtijl es haer engien, / Datmen noit en mochte sten / So subtile saken spinnen (VII, 261-3). Bartholomeus geeft nog een andere mogelijke reden om aan de spin het kampioenschap van de tastzin toe te kennen: de uiterst fijne gevoeligheid (op afstand!) en de daarop volgende vliegensvlugge reactie als een insekt in het web gevangen raakt.Ga naar voetnoot28
KIKVORS: Vreemd lijkt op het eerste gezicht in de Middelnederlandse Bestiaire d'amour de toekenning van dit zintuig aan de vorsche. Het kan niet anders dan dat de vertaler zijn Franse ‘Vorlage’ verkeerd begrepen heeft. Er stond waarschijnlijk laraine (voor modern l'araignée = spin); dat werd gelezen als la raine = kikvors (cf. Latijn rana). Ook Thomas-iiiGa naar voetnoot29 kan tot misverstand aanleiding geven: A ranea cicius tangit [...] precellit a ranea tactu. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De smaakMENS: Dit is het tweede zintuig waarvoor volgens Aristoteles, en in zijn gevolg Plinius, de mens onovertrefbaar is.Ga naar voetnoot30 De verklaring voor de excellentie van dit zintuig is volgens Aristoteles dat de smaak een soort van gevoel is, en dus van vitaal belang, terwijl dat niet het geval is met de drie overblijvende zintuigen. Het gevoel was voor hem, zoals we zagen, het hoogste zintuig; de ermee verwante smaak kwam dus op de tweede plaats.Ga naar voetnoot31
AAP: Vanaf Pierre de Beauvais hebben alle teksten de aap als smaak-kampioen. Maerlant bevestigt dit nog eens apart onder het lemma Symea: Bet smaken si dan enich dier dat levet.Ga naar voetnoot32
Als verklaring voor de keuze van de aap wordt wel eens zijn grote voorliefde voor appelen vermeldGa naar voetnoot33, wat dan tevens in verband wordt gebracht met de zondenval.Ga naar voetnoot34 Geen enkele middeleeuwse tekst echter steunt deze hypothese. Waarschijnlijk biedt ook hier weer Bartholomeus een interessant gegeven: Men machse mit alre spisen voeden al is si oeck onreyn ende si pleghet die lusen te soeken op eens menschen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoeft ende die et si (XVIII, 90). Met andere woorden: ‘smaak’ dient hier niet opgevat te worden in de (toch wel recente?) betekenis van gastronomisch genot, maar als ‘eetlust’, om - in dit geval - niet te zeggen ‘vraatzucht’. Als Maerlant vindt dat zij bet smaken dan enig ander dier, dan bedoelt hij dat ze ‘méér eten’ dan andere dieren, want van een ‘fijnere smaak’ kan geen sprake zijn (zie Bartholomeus!). Konrad von Megenberg zegt het onomwonden: Solinus spricht, daz der aff pezzer erkennen hab mit der zungen denn kain ander tier. er ist unmaezig mit ezzen.Ga naar voetnoot35 Een andere mogelijke interpretatie zou kunnen zijn dat de aap een ‘fijne’ smaak heeft die hem toelaat meteen het onderscheid te maken tussen wat hem goed zal bekomen of niet. Althans, Der dieren palleys wijst in die richting: Ende si eeten gheern noten ende appel. mair isser een bitter scale aen dan werpet sy wech dat suet metten sueren.Ga naar voetnoot36 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Het gezichtDit en de volgende zintuigen zijn bij Aristoteles superieur bij ‘vele dieren’.Ga naar voetnoot37
AREND: Plinius vindt dit toch wel wat vaag; het is immers alom bekend dat de arend een uitzonderlijk scherp gezichtsvermogen heeft; die overtreft dus beslist dat van de mens: Aquilae clarius cernunt.Ga naar voetnoot38
LYNX: Thomas is dezelfde mening toegedaan, maar kan blijkbaar niet kiezen tussen de arend en de lynx, en vermeldt ze allebei als representant. Had hij al niet in het Vogelboek over de arend geschreven: Visum oculorum adeo acutum et firmum habet, ut irreverberata acie solis radios intueri possit (5, 2, 3-4)? En over de lynx, in het boek over de Viervoeters: Linx [...] bestia est, que ita perspicaces habet oculos, quod solida corpora subtilitate visus penetrare dicitur (4, 58, 1-3)Ga naar voetnoot39? De keuze was moeilijk, dus dan maar allebei. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maerlant, om welke reden dan ook (zie boven), vermeldt alleen de lynx, hoewel ook hij, in het Vogelboek, van de arend schrijft: So scaerp siet hi, dat hi ghedoghen / Mach, dat hi dat siene van sijn oghen / Int sonnenschijn ghevesten mach (iii, 95-7). Voor de lynx volgt hij elders trouw de tekst van Thomas: Linx, seghet Plinius, es een dier / Jacob van Vetri volghets hier, / Ende Lapidarius over waer, / Dat dit dier siet so claer, / Dat et doersiet ene masiere (ii, 2339-43). Hij zal van dit laatste wellicht meer onder de indruk zijn geweest dan van het vermogen van de arend om in de zon te staren.Ga naar voetnoot40 De mythe van de alles-doorborende blik van de lynx moet ontstaan zijn door de contaminatie van twee figuren uit de Griekse mythologie: Lunkeus, een van de Argonauten, die zulke scherpe ogen had dat hij dwars door de aarde heen kon zien, en Lunkos, een Skytische vorst, die door Demeter in een lynx werd veranderd.Ga naar voetnoot41
WORM: In de Franse Bestiaires d'Amour wordt deze lynx een soort worm, waarbij de Middelnederlandse vertaling en de Proza-Natuurkunde schijnbaar aansluiten: zij hebben het beide over een ‘lintworm’. Dit is echter niet onze moderne tenia, en er wordt vermoedelijk zelfs niet eens bedoeld dat het om een ‘worm’ gaat. Het eerste lid van deze tautologie is ‘linde’, d.i. slang; ‘worm’ betekende in het algemeen ‘insekt’, maar ook weer ‘draak’ of ‘slang’. Een ‘lintworm’ was o.m. een krokodil, dus een ‘draak-slang’. Nu was de lynx een vrij onbekend dier, waarvan de meest uiteenlopende voorstellingen in omloop waren. Veel bestiarissen beschrijven hem als een soort wolf gevlekt als een panter: Die lintworm es gherekent onder dat gheslachte der woluen ende is ghelijc een wolf mer heeft op sinen rugghe veel plecken als pardus doet.Ga naar voetnoot42 Ook worden aan de lynx soms slangen-attributen toegeschreven: Ghetonghet eist als een serpent, / Die het utesteket lanc, / Sijn hals maect menighen ommeganc.Ga naar voetnoot43 Daardoor is vermoedelijk het hele dier een reptiel gewordenGa naar voetnoot44: Linx es een serpent dat eenen dicken muer wel deursiet.Ga naar voetnoot45 Bevreemdend blijft echter het kleine, witte wormpje in de Franse teksten (dat doorheen de muren kan kijken!)Ga naar voetnoot46 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Het gehoorMOL: Plinius (x, 88, 191) is de eerste die de suprematie van dit zintuig toekent aan de mol: liquidius audiunt talpae: obrutae terra, tam denso atque surdo naturae elemento, praeterea uoce omni in sublime tendente, sermonem exaudiunt et, si de iis loquare, intellegere etiam dicuntur et profugere. [Mollen horen beter: onder de aarde, dit dichte en isolerende natuur-element, beluisteren zij, als zij een stem horen, het gesprek, en als dit over hen gaat, begrijpen zij dit - zo beweert men - en slaan ze op de vlucht]. Hij wordt hierin gevolgd door Pierre de Beauvais, Thomas van Cantimpré (die Plinius woordelijk citeert 4, 103, 33-4)Ga naar voetnoot47 en de verschillende Bestiaires d'Amour, met inbegrip van de Middelnederlandse. Waarom hoort de mol het beste? Hieraan gaat een hele redenering vooraf, waarvan het essentiële samengevat wordt in de Bestiaire van Pierre de Beauvais:Ga naar voetnoot48 Physiologus zegt dat alles wat leeft vijf zintuigen heeft. Als een daarvan ontbreekt, dan compenseert de natuur dit door een ander zintuig bovenmate te ontwikkelen. De mol is stekeblind [wat niet met de werkelijkheid strookt], daarom heeft de natuur haar gehoor buitengewoon scherp gemaakt.
EVER: Toch is Thomas weer van mening dat er eigenlijk twee dieren zijn die beter horen dan de mens: Liquidius audiunt talpe vel aper silvaticus; in het vers staat alleen de ever vermeld. Zoals we vaststelden voor de arend vs. lynx, waar Maerlant voor de laatste (d.i. die van het vers) koos, gaat ook hier weer zijn voorkeur uit naar de ever, de aper van het vers. Toch wist hij al in ii, 3683-88 dat Die mol en heeft gheens siens noet.
Plinius die seght al bloet,
Dat niet so nauwe en hoert als die mol,
Daer hi es in sijn deemster hol;
Ende dats wonder gheopenbaert,
Want al luut slaet opwaert.
(De laatste kritische bedenking is een oorspronkelijke interventie van Maerlant.) Maar onder het lemma van de aper silvestris schrijft hij: Boven allen beesten die sien / Hoert hi beste voer alle die leven (ii, 338-9).
BEER: De Proza-Natuurkunde heeft het hier eigenaardig genoeg over de beer. In geen enkele klassieke of middeleeuwse tekst is er sprake van dit dier in verband met een uitzonderlijk gehoor. We moeten hier dus veronderstellen dat de auteur het over een mannelijk everzwijn heeft.Ga naar voetnoot49 Ook Bartholomeus Anglicus gebruikt dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woord voor het wilde zwijn: Men seit dat die orine vanden beere is goet totten gebreke vanden oren (xviii, 6; let op het topologisch-associatieve karakter van dit recept). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 De reukGIER: Nadat alleen Aristoteles in het vage bleef, wordt dit zintuig unaniem door alle teksten en auteurs voorgesteld als het meest ontwikkeld bij de gier. Dat begint al bij Plinius: uultures sagacius odorantur [gieren ruiken beter], waarna Isidorus daar een (goede) reden aan toevoegt: Vultures autem [...] etiam ultra maria cadavera sentiunt [gieren [...] ruiken lijken over de zeeën heen] (xii, 7, 12). Pierre de Beauvais vertelt, in navolging van Isidorus, hoe de gier een leger pleegt te volgen en de lijken van op een afstand van drie dagvaarten kan ruiken (ii, 146 en iv, 80). Ook Thomas neemt dit over, en Maerlant verdietst het als volgt: Wel riect hi na siere manieren
Ende negeen dier dat es waer
Onder die mane also claer
Daer orloge es ende strijd
Daerwert sijn si talre tijt
Alse die hem wille versaden
In stride metter liede scaden. (iii, 3556-62)
Het spreekt vanzelf dat niet de reukzin bij de gier sterk ontwikkeld is, maar wèl het gezicht: hij ontdekt zijn prooi niet via de geur, maar via zijn scherpe blik.Ga naar voetnoot50 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitVeel valt er niet te besluiten. Maerlant heeft van de passus in Thomas i en ii alleen het vers-gedeelte overgenomen; wellicht had hij een ‘Vorlage’ uit de groep van Thomas-iii (daar zijn nog andere argumenten voor), althans voor De animalibus quadrupedibus. Maar hij is hoe dan ook samen met Thomas de (tot nog toe) oudst bekende bron voor de vijf zintuig-dieren. Voorts zien we hoe weinig er nodig is om een correcte informatie te doen ontsporen (de lintworm, de beer, de blinde mol, het reukorgaan van de gier). Het boven Thomas vaak doodlopende spoor van veel gegevens is weer eens een teleurstellende constatering.Ga naar voetnoot51 De bronnen die hij Experimentator en Liber Rerum noemt zijn nog steeds niet geïdentificeerd, laat staan teruggevonden.Ga naar voetnoot52 Er ontbreekt kennelijk ten minste één schakel tussen de klassieke auteurs (al dan niet opgenomen in Isidorus) en Thomas. Dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderzoekje op een nog vrij braakliggend terrein illustreert nochtans hoe wonderlijk het gesteld kan zijn met de middeleeuwse dierenwereld. Wie schrijft er een Bestiaris van de Middelnederlandse literatuur?Ga naar voetnoot53 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RésuméDans son introduction au livre des quadrupèdes, Maerlant signale que cinq animaux présentent une acuité suprême de l'un des cinq sens. Son modèle, Thomas de Cantimpré, donne de cette information deux versions. Dans la première, il cite sept animaux, dans la seconde - versifiée - seulement cinq. C'est cette dernière version qui a inspiré Maerlant. Il n'a pas été possible de retrouver une source (complète) plus ancienne. Aristote ne connaît que trois animaux-champions, l'homme étant insurpassable pour deux sens, le toucher et le goût. Cette légende semble se cantonner au xiiie siècle. Elle se retrouve dans plusieurs ouvrages littéraires, dont les Bestiaires d'amour, mais également dans une petite encyclopédie néerlandaise de ±1300. Le choix des animaux présente une grande variété.
Adres van de auteur:
|
|