Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
Kanttekeningen bij Maerlants berijmde Heimelijkheid der heimelijkheden en de Proza-Heimelijkheid
| |
[pagina 137]
| |
In 1983 maakte de Belgische hoogleraar W. Braekman de vondst bekend van een Middelnederlands artes-handschrift uit de vijftiende eeuw, dat ontdekt was door de Hattemse huisarts J.H. Sypkens Smit.Ga naar voetnoot5 De omvang en gevarieerdheid van de inhoud (meer dan 40 artes-teksten) brachten Braekman ertoe om het Hattemse handschrift te kenschetsen als een ‘belangrijke aanwinst voor de Middelnederlandse artes-literatuur’. Naast teksten die alleen in deze codex zijn overgeleverd, zoals bijvoorbeeld een verzameling van 29 magische recepten, apart uitgegeven door Braekman in 1987,Ga naar voetnoot6 bevat het Hattemse handschrift ook nieuwe versies van bekende teksten, waaronder een tweede vertaling (deze keer in proza) van de Secretum secretorum.Ga naar voetnoot7 Het doel van dit artikel is tweeledig, zowel een eerste kennismaking met deze tweede Middelnederlands vertaling: de Proza-Heimelijkheid in het Hattemse handschrift, als een vergelijking van enkele passages tussen de vertaling van Maerlant en de prozavertaling.Ga naar voetnoot8 Drie aspecten komen hierbij aan de orde: de verhouding tussen de Middelnederlandse vertalingen en het Latijn, het vertelperspectief in de berijmde en de proza-Heimelijkheid, en de functie en het publiek van de twee vertalingen. | |
De Latijnse traditie en de Middelnederlandse vertalingenDe Latijnse Secretum-tekst werd in de Middeleeuwen ook zorgvuldig bestudeerd door dertiende-eeuwse geleerden zoals de dominicaan Albertus Magnus en de franciscaan Roger Bacon. Van laatstgenoemde is bekend dat hij de Secretwn-tekst van een Latijns commentaar heeft voorzien. In 1920 bezorgde R. Steele een editie van de Secretum secretorum met de aantekeningen en glossen van Bacon.Ga naar voetnoot9 Bacon verdeelt de Latijnse tekst in vier boeken. Het eerste boek handelt over de verschillende soorten koningen, hun zeden en gewoonten, deugden en ondeugden. Het tweede boek bevat adviezen over de gezondheidsleer, zoals voorschriften op het gebied van voeding en lichaamsverzorging. In het derde boek staan de natuurwetenschap, staatkundige beschouwingen en de krijgskunst centraal. Het vierde | |
[pagina 138]
| |
boek, tenslotte, besteedt aandacht aan de fysiognomie of gelaatkunde.Ga naar voetnoot10 Een vergelijking tussen de inhoud van de Secretum-tekst in de uitgave van Bacon en die van de twee Middelnederlandse vertalingen laat zien dat de berijmde vertaling een beknoptere weergave van de Latijnse tekst bevat dan de prozavertaling.Ga naar voetnoot11 Het eerste boek is door Maerlant vrijwel in zijn geheel vertaald; van de 30 hoofdstukken die boek 2 vormen vertaalt hij er 16; boek 3 is aanzienlijk bekort: slechts 10 van de 22 hoofdstukken komen in de vertaling aan bod; het vierde boek blijft onvertaald. De prozavertaler heeft boek 1 ook grotendeels vertaald; van het tweede boek zijn 21 van de 30 hoofdstukken terug te vinden in de prozavertaling; het derde boek is op twee hoofdstukken na in zijn geheel vertaald; alleen het vierde boek is sterk bekort: de auteur behandelt slechts 2 van de 17 hoofdstukken. Wat zijn de inhoudelijke verschillen tussen de twee Middelnederlandse vertalingen? Welke hoofdstukken van de Secretum-tekst zijn wel aanwezig in de prozavertaling maar ontbreken in de berijmde Heimelijkheid? Maerlants vertaling van het tweede boek vertoont een aantal opvallende lacunes. In overeenstemming met de Latijnse tekst (bk 2, c. 1-3) verstrekt de Middelnederlandse bewerking de algemene gegevens over het belang van een gezonde levenswijze en evenwichtige eethouding, de wisselwerking tussen elementenleer en gezondheidsleer, de relatie tussen dieetleer en de seizoenen (v. 839-1060). De daaropvolgende zes hoofdstukken (c. 4 t/m 9) die specifieke instructies bevatten over de dagelijkse lichamelijke verzorging (opstaan, haren kammen, handen, gezicht, mond en tanden wassen, aankleden, niet drinken bij het eten, een dutje voor en na het eten, alleen eten als je honger hebt, etc.) hebben geen parallel in de berijmde Heimelijkheid, maar treft men wel aan in de Proza-Heimelijkheid (Hattem, p. 25-29). Een voorbeeld hiervan is de onderstaande les in lichaamsverzorging die Alexander van zijn leermeester leert: O Alexander, alzoo haest als ghij opghestaen zijt, zoo zuldi een luttelkijn wanderen, ende uwee leden zuldi recken, ende u hooft zuldi doen cammen, want dat recken van den leden maect dat lichame zeere sterc. Ende dat cammen trect alle de humueren uut den hoofde die daerin ghetoghen zijn, de wijle dat men slaept. Dan zuldi u andoen costelike schoone cleederen. Daerin zal u herte verblijden ende al u lichame zal daerof gesterct worden (Hattem, p. 25: 21-32).Ga naar voetnoot12 | |
[pagina 139]
| |
Ook gegevens over het nemen van baden, purgeren, recepten voor negen bijzondere geneesmiddelen, geschikte tijden om te laxeren en ader te laten (c. 25-30) worden niet vertaald. Al deze hoofdstukken zijn in min of meer beknopte vorm terug te vinden in de prozavertaling (Hattem, p. 36-39). Een vergelijking tussen het derde boek van de Latijnse tekst en de corresponderende hoofdstukken in Maerlants bewerking laat opnieuw de afwezigheid zien van een aantal prominente artesonderwerpen in de berijmde tekst. Zo ontbreken de hoofdstukken over alchemie en alchemistische recepten (bk 3, c. 1), gegevens over wonderbaarlijke stenen (c. 2), astrologie en kruidenleer (c. 3 en 4), alsmede het hoofdstuk over de schepping en de keten der wezens (c. 6) en de zielenleer (c. 7). Opnieuw blijkt dat de prozavertaling wel aandacht aan deze onderwerpen besteedt (Hattem, p. 39-43). In de Proza-Heimelijkheid kan men bijvoorbeeld wel het verhaal lezen over een exotische liefdesplant (c. 4), maar men zal er vergeefs naar zoeken in de berijmde Heimelijkheid: Daer es een ander cruut gheheten Androsinen, dat wast int lant van Syon. Dit cruut heeft drooghe bladeren ende te male cleene. Dat zaet van deze crude es ront ende cleene, binnen wit. Zoo wie zeven greynen neemt van dit zaet, in de name van eenighe vrouwen, de zalse zeere cortelic zien. Soe wie eenigher vrouwen zeven van deze zaden gave tetene of te drinkene, die zoude van dier vrouwen ontzien ende ghemint wezen, alzoo langhe als hij leefde. (Hattem, 42: 16-30). Omdat Maerlant een groot deel van de artesonderwerpen niet overneemt, komt de nadruk van zijn bewerking voor dit gedeelte van de Latijnse tekst met name te liggen op de hoofdstukken waarin de omgang van de vorst met zijn gevolg van trouwe raadgevers, wijze schrijvers en betrouwbare boodschappers centraal staan (c. 5 en 8 t/m 16). Omgekeerd bevat de berijmde Heimelijkheid echter ook een (beperkt) aantal hoofdstukken die overeenkomen met of ontleend zijn aan de Latijnse tekst, maar die of ontbreken of zeer beknopt zijn weergegeven in de Proza-Heimelijkheid. Ik volsta met een voorbeeld. | |
[pagina 140]
| |
Een vergelijking tussen de twee Middelnederlandse vertalingen van het hoofdstuk over de gerechtigheid (bk 3, c. 5) laat zien dat de berijmde vertaling in overeenstemming met de Latijnse tekst een aantal passages bevat dat niet voorkomt in de Proza-Heimelijkheid. In navolging van de Secretum-tekst presenteert Maerlant gerechtigheid als een prijzenswaardige deugd, die door God is ingesteld. Rechtvaardige heersers die erop toezien dat een ieder zijn deel krijgt, handelen in overeenstemming met Gods wil. Zij regeren als een God op aarde. Vandaar dat men in India zegt dat onderdanen een rechtvaardige heerser hoger waarderen dan goed weer. Ook bestaat er een steen met een inscriptie in het Chaldees, die als volgt luidt: de heerser en zijn verstand vormen twee broers, de een kan niet zonder de ander. Er zijn twee vormen van gerechtigheid: een openbare en een verhulde: de openbare wordt ingegeven door het verstand; de verhulde door het hart. De heerser die zich onrechtvaardig opstelt verspeelt zijn eigen recht op een rechtvaardige behandeling en hij zal de genegenheid van zijn onderdanen verliezen (vgl. v. 1451-1510 met bk 3, c. 5: ed. Steele, p. 123-125). Deze uiteenzetting ontbreekt grotendeels in de Proza-Heimelijkheid. De prozaauteur beperkt zich wat dit onderwerp betreft tot één passage: De werlt wort ghelijct een hoff ofte een prieel. Dat cruut van dien priele es dat Recht. Dat recht wordt onderseit metter wet. De wet wort ghelijct een rike dat den coninc bevolen es. De coninc zal de wet wel houden ende hem dair na regeren ende zijnen ondersaten zal hij de wet onderdaen maken. De cleynen zal hij nader wet doen ghelijc den grooten. Als hij recht doen zal, dan zal hij alleene Gode voor ooghen hebben. Ooc zal hij bij hem hebben wijze, gheleerde mannen in der wet, na wiens raet hij justitie doen zal over rike als over arme, over jonc als over out, over edele ende over onedele, na verdiente van een yghelic. (Hattem, p. 42:35-43:7) Een vergelijking met de Latijnse paralleltekst (ik laat de variante lezingen van Bacon [...] buiten beschouwing) laat zien dat de prozavertaler deze passage niet slaafs heeft nagevolgd: Mundus est ortus seu viridarium, ejus materia [...] est judicium [...]: Judicium est dominator/ vallatus [...] lege: Lex est qua rex regit regnum: Et rex est pastor qui defenditur a proceribus: Proceres sunt stipendiarii sustentati pecunia: Pecunia vero est fortuna que colligitur a subditis: Subditi autem sunt servi quos subjecit justicia: Justicia vero est que intenditur per se, in qua est salus subditorum. (Steele, p.126) Het eerste gedeelte (4 regels) komt min of meer overeen met de Latijnse versie. Bij de bespreking van de functie van de koning in deze wereldtuin waar het recht met behulp van de wet moet zegevieren, wijkt de prozatekst echter af. In plaats van te vervolgen met een uiteenzetting over de onderdanen van de koning en hun plaats in deze tuin van gerechtigheid, besteedt de vertaler aandacht aan het por- | |
[pagina 141]
| |
tret van een rechtvaardige, godvrezende koning, die zich laat adviseren door deskundige geleerden om zijn onderdanen, ongeacht hun afkomst, gelijkelijk te behandelen. Omdat een aantal van deze ideeën reeds eerder in dit hoofdstuk aan de orde is geweest (vgl. de berijmde Heimelijkheid, v. 1451-1464), lijkt het aannemelijk dat de prozavertaler zich hierdoor heeft laten inspireren en de gegevens uit zijn voorbeeld heeft gecombineerd. Het stramien van de Latijnse tekst is duidelijk herkenbaar in de berijmde vertaling, maar Maerlant heeft wel een persoonlijk stempel op zijn vertaling gedrukt. De rechtvaardige heerser is volgens Maerlant een herder, die zijn schapen (= zijn onderdanen) moet beschermen tegen de onrechtvaardige edelen. De edelen vormen de legermacht van de heer. Zij worden in stand gehouden met het geld, dat verdiend wordt door de boeren. De boeren op hun beurt, staan op de onderste trede van de maatschappelijke ladder. Zij produceren het voedsel, waarmee de overigen zich in leven houden. Gerechtigheid is een belangrijke deugd: zij zorgt voor rust en vrede en is wezenlijk voor het welzijn van de onderdanen.Ga naar voetnoot13 Die werelt es als een vergier,
Jof een boomgaert, jof een hof.
Welc es die bescermenesse hier of,
Die dam, die vesten, jof die mure,
Diere of weren die felle ghebure?
Dats recht ordeel, recht vonnesse,
Die niet ne volghen valscher lesse.
Recht vonnesse dat es beset
Ende ombeloken metter wet.
Die wet dats een lantscap echt,
Dat een landshere wel berecht.
Die landshere es alst een herde ware,
Die sire scaep nemet ware,
Want hi bescermet die ondersaten
Vander edelinghen ommaten.
Die edelinghen sijn sheren ghewelt,
Die men houden moet om ghelt.
Ghelt dats ene aventure,
Diemen neemt onder die ghebure.
Die ghebure, die ondersaten,
Dat sijn die gone, die met maten
Ende metter gherechtichede
Gheset sijn in die nederste stede,
Ende daer hare bi die werelt gheneerd,
Te winne, al dat men verteerd.
Gherechticheit es dueghet niet clene,
Die in hare selven rust allene;
In hare es pais ende vrede,
Ende der ondersaten salichede. (v. 1512-1540)
| |
[pagina 142]
| |
Bovenstaande globale vergelijking van enkele passages uit de Middelnederlandse vertalingen met de Latijnse tekst maakt onder meer duidelijk dat we hier te doen hebben met twee verschillende vertalingen van de Secretum secretorum. De berijmde Heimelijkheid bevat een beknoptere weergave van de Latijnse tekst en heeft met name bekort op hoofdstukken die een artes-onderwerp behandelen. De prozavertaler daarentegen geeft de inhoud van zijn voorbeeldtekst vollediger weer en presenteert daardoor een tekst die meer overeenkomst biedt met de Latijnse vertaling van Philippus dan zijn dertiende-eeuwse Vlaamse collega. Daarnaast is gebleken dat de twee Middelnederlandse vertalingen niet van elkaar kunnen zijn afgeleid. De prozavertaling bevat diverse passages (hoofdstukken) die niet in de berijmde tekst zijn opgenomen, maar die wel aanwezig zijn in de Latijnse tekst. Omgekeerd bevat de berijmde vertaling eveneens een aantal tekstgedeelten die parallel lopen met de Latijnse tekst, terwijl ze ontbreken in de prozavertaling. Deze bevindingen maken het aannemelijk dat de twee Middelnederlandse auteurs onafhankelijk van elkaar hun Latijnse bron hebben vertaald. | |
Het vertelperspectief van de twee Middelnederlandse vertalingenDe Secretum secretorum begint met een dubbele proloog. In het eerste deel wordt meegedeeld dat Aristoteles op verzoek van zijn leerling Alexander diverse brieven heeft geschreven met adviezen over bestuurlijke en ethische aangelegenheden. Het tweede deel vermeldt hoe dit werk van Aristoteles in de negende eeuw gevonden werd door een zekere Yahya ibn Batrik in de tempel van Asklepios (Hermes), die het boek vervolgens vertaalde vanuit het Grieks in het Syrisch en vervolgens in het Arabisch.Ga naar voetnoot14 Het traktaat begint met de inleidende brief van Aristoteles aan Alexander. Hierin geeft Aristoteles aan dat hij te oud en te zwak is om zich bij Alexander te voegen, maar dat hij zijn adviezen per brief aan hem zal versturen. Om te voorkomen dat waardevolle informatie in verkeerde handen zou vallen, zal hij de gegevens opschrijven in verdekte taal. Indien Alexander deze zorgvuldig bestudeert en toepast zal hij lang en voorspoedig kunnen regeren (cap. 3 en 4). Hierna presenteert Aristoteles zijn eerste les: een uiteenzetting over vier soorten koningen (cap. 5). De dubbele proloog en de inleidende brief van Aristoteles (cap. 1-4) ontbreken in de twee Middelnederlandse vertalingen. Maerlant laat het eerste hoofdstuk over de vier soorten koningen voorafgaan door een proloog van eigen makelij. Maerlant (= ik-verteller) voelt zich geroepen om de kennis die hij uit zijn bron heeft verworven toegankelijk te maken voor anderen. Het boek wordt aangeboden aan de ‘lieve neve’ (= Floris v). De gegevens die hij in zijn Latijnse bron (de Secretum secretorum) aantrof zijn met name zinvol en nuttig voor vooraanstaande lieden (de adel). Immers zij moeten leren om hun land op rechtvaardige wijze te besturen en zelf een eerbaar leven, zonder zonden te leiden. Tot slot roept hij de hulp van | |
[pagina 143]
| |
God en Maria in om hem bij de uitvoering van dit werk bij te staan.Ga naar voetnoot15 De twee vertalers kiezen voor verschillende vertelinstanties bij hun omzettingen. De prozavertaler handhaaft het vertelperspectief van zijn Latijns voorbeeld; de ikverteller is dus Aristoteles. Maerlant, daarentegen, introduceert een auctoriële verteller, die buiten het kader van de brontekst valt. Deze externe (ik-)verteller fungeert als commentator en plaatst opmerkingen bij de gegevens van zijn Latijnse bron. Onderstaande voorbeelden geven een indruk van de manier waarop de twee Middelnederlandse vertalers met het vertelperspectief van hun Latijnse voorbeeld zijn omgesprongen. | |
Voorbeeld 1Het eerste boek bevat een uiteenzetting over vier soorten koningen. De eerste soort is vrijgevig zowel ten opzichte van zichzelf als van zijn onderdanen; het tweede type daarentegen is gierig voor zichzelf en voor zijn onderdanen; de derde soort is gierig voor zichzelf, maar vrijgevig voor zijn onderdanen, en het vierde type is vrijgevig voor zichzelf, maar gierig voor zijn onderdanen. Dit laatste type is volgens Aristoteles het ergste van alle vier: Set inter omnes, judicio meo [naar mijn oordeel], pejor est ille et merito reprobandus qui est largus sibi et avarus subditis, quia regnum ejus cito destruetur. (Steele, p. 43:4-6) Maerlant vervangt de opmerking van de ik-verteller Aristoteles door een verwijzing van de auctoriële verteller naar Aristoteles:
Aristotiles die spreect echt,
Dat het es die swaerste slach,
Dien lanshere an legghen mach,
Dat hi hem selven ian te wel,
Ende den sinen es vree ende fel,
Want sine macht moet te gaen. (v. 52-57)
De corresponderende vertaling in de prozatekst is neutraal: Maer onder alle die viere die voerghenoemt sijn, zo es de quaetste ende die onduegdelicste die hem selven milde es ende zijnen ondersaten ende dienaren vrec. Zijn rike en sal niet langhe dueren, maer gheringe salt vergaen. (Hattem, p. 3:17-22) | |
Voorbeeld 2Wanneer Aristoteles in de brontekst zijn pupil aanspreekt in de 2e pers. ev., hanteert de berijmde vertaler ook de aanspreekvorm, maar Maerlants verteller richt zich tot de aangesprokene door hem bij zijn naam te noemen: Scias [gij weet] itaque quod intellectus est capud regiminis, salus anime, servator virtutum, speculator viciorum: (Steele, p. 45:19) | |
[pagina 144]
| |
Alexander maerct hier inne:
Die clare verstannesse van sinne,
Die es hovet, entie leret al,
Hoe men lant berechten sal. (v. 181-184)
De prozavertaler blijft dichter bij het Latijn: Ghij sult weten dattet verstant dat principael ende thooft es van allen regemente, het es ooc zake van duegden, ende ondersouc van ondeugden ende zalicheit der zielen. (p. 6:1-4) | |
Voorbeeld 3Een andere manier om de directe aanspreekvorm van zijn bron te vertalen is deze bijvoorbeeld te vervangen door een opmerking van de externe verteller (in de 3e pers. ev.) die bedoeld is voor de beoogde doelgroep: de adel. In het onderstaande voorbeeld waarschuwt Aristoteles zijn leerling voor excessieve uitgaven: O Alexander, firmiter dico tibi quod quisquis regum superflue continuat donaciones ultra quam regnum suum possit sustinere, talis rex proculdubio destruitur, et destruit. p. 44:7-8) In de berijmde Heimelijkheid wordt de les van Aristoteles voorgehouden aan de landsheren: Negheen landshere sal mede
Hogher sine moghenthede
Met neghenen coste verladen,
Dan hem sijn land mach staen in staden:
Want wie soot doet, hi moet tehand
Bederven selve ende al sijn land. (v. 127-132)
De prozatekst volgt het Latijn: Alexander, ick segghe u zekerlic, zoe wat coninc zoe dicwil gheeft ende meer gheeft dan zijn renten verdraghen moghen, hij verderft ende hij wordt verdorven. (Hattem, p. 4:29-33) | |
Voorbeeld 4De rol van Maerlants auctoriële (ik-)verteller is met name prominent in de overgangspassages tussen hoofdstukken of boeken. Zo begint boek 2 met de mededeling van Aristoteles aan Alexander dat hij hem nu zal leren over geheime geneesmiddelen die hem moeten beschermen: Nunc vero prius tibi tradere volo doctrinam medicinalem et quedam secreta que tibi sufficiunt in conservacione sanitatis, ut non indegeas aliquo medico, quia conservacio sanitatis et salutis melior est et preciosior omni medicina, et valde tibi sunt necessaria ad regimen hujus mundi. (ed. Steele, p. 64:4-9) Opnieuw volgt de prozavertaler het Latijn: Nu voert aen zal ic u gaen leeren gheven uut der heymelicheit van den medicinen daer ghij wel mede beschermt zult worden ende gheen medicine te doene en zult hebben, uutghenomen alleene quetzuren ende alle andere yeghentheit die u toe comen of gheschien mochten in striden. (Hattem, p. 25:14-21) | |
[pagina 145]
| |
De ik-commentator van de berijmde tekst richt zich tot de landsheren en geeft te kermen dat hij de lessen van Aristoteles (de ik-verteller van zijn brontekst) ten aanzien van dit onderwerp weergeeft: Nu laten wi dese saken dan!
Vorsienicheit prijst elc wijs man;
Nu verstaet wel, ghi lansheren,
Wat Aristotiles hier bi wille leren:
Hoe die mensce in alre stont
Sinen lechame sal houden ghesont,
Dat men gheens meesters hebbe noot;
Want hets wijsheit noch also groot
Leven sonder evels pine,
Dan es enigherande medicine.
Ghesonde es grote nuttelikede
Die werelt te berechtene mede. (v. 839-850)
De commentariërende rol van Maerlants ik-verteller blijkt ook uit het onderstaande voorbeeld. Na een verhandeling over de drie soorten spijzen, diverse soorten water, wijnsoorten, goede en slechte effecten van drankgebruik (bk 2, c. 21-23), volgt in het Latijn een hoofdstuk waarin vermeld wordt hoe je dronkenschap kunt bestrijden (c. 24). In beide vertalingen ontbreekt dit hoofdstuk. De prozavertaler vervolgt dan met c 25, terwijl Maerlant verdergaat met het hoofdstuk over de gerechtigheid, die in het Latijn pas veel later, namelijk pas in bk 3, c. 5, aan de orde komt. De rest van de hoofdstukken in boek 2 die Maerlant overslaat (c. 26-30 en bk 3, c. 1-4) behoort tot het gebied van de gezondheidsleer. Deze hoofdstukken zijn wel vertegenwoordigd in de Pvoza-Heimelijkheid.Ga naar voetnoot16 Alvorens met zijn uiteenzetting over de gerechtigheid te beginnen, sluit Maerlant het onderdeel over de gezondheidsleer af met een overgangspassage waarin hij zich tot het publiek richt:Ga naar voetnoot17 Hier toe radic elken man,
Die here wille wesen dan,
Ende andre lieden wille berechten,
Dat hi lere selve vechten
Jeghen sijns selves overdaet,
Ende hi den lechame so beraet,
Dat hie hem sine nooddurste gheve,
Ende hie in overdaet niet ne leve;
Want landshere onghesont
Doech lettel, dats der werelt cont.
Dus hebbic u nu hier gheleert,
Hoe trecht es, dat hem lantshere keert,
Dat hi berechte wel sijn land
Jeghen scalkeit, jeghen viand,
| |
[pagina 146]
| |
Ende hoe hi jeghen sonden vechte,
Ende sine lechame oec berechte,
Dat hi in ghesonden blive.
So eist recht, datmen vort scrive
Dinghen, die den heren betamen,
Die noch behoren ter eren namen,
Ende eerst vander gherechtichede,
Die elken here moet volghen mede. (v. 1429-1450)
Maerlants ik-verteller richt zich hier tot het (deel van het) publiek dat aspiraties heeft om een leidinggevende functie te vervullen: deze toekomstige vorsten moeten zich zelf leren beheersen; zij moeten hun lichaam onder controle hebben en zich niet te buiten gaan aan excessen. Een ongezonde leider deugt niet. Een landsheer dient zijn land te beschermen tegen onbetrouwbare lieden, tegen de vijand; hij moet tegen de zonden vechten, en hij moet de gezondheid van zijn lichaam in acht nemen. Vervolgens is het juist om te schrijven over zaken die te maken hebben met de eer van de heer. Als eerst volgt dan een verhandeling over de gerechtigheid (rechtvaardigheid), een deugd die elke heer hoort na te leven.
De auctoriële ik-verteller is ook duidelijk aanwezig in de inleiding en afsluiting van het exempel van de heiden en de jood. Aan het begin waarschuwt de ik-verteller zijn publiek geen vertrouwen te stellen in mensen die tot een ander geloof behoren:Ga naar voetnoot18 Vort radic elken mensche dat,
Waer so hi comt, in elke stat,
Dat hi sine herte niene set.
An mensche, die hem an ander wet
Houd, dan hem toe behort,
Want hets al ontrouwe ende mort.
Ende dies suldi een bispel
Al hier nu verhoren wel. (v. 1925-1932)
Aan het eind van dit exempel onderstreept de externe verteller nogmaals de les:Ga naar voetnoot19 Dus eist: si twee ghedeelt in tween
Draghen selden over een,
Want elc sine wet hout over best,
Dus bliven die herten al ontvest. (v. 2087-2090)
De voorgaande analyse van het vertelperspectief dat ten grondslag ligt aan de twee Middelnederlandse vertalingen laat duidelijke verschillen zien tussen de berijmde | |
[pagina 147]
| |
en de Proza-Heimelijkheid. De prozavertaler neemt zowel de vorm (proza) als het vertelperspectief van zijn Latijnse voorbeeldtekst over; Maerlant kiest voor het rijm en voor een ander vertelperspectief: hij vervangt de ik-figuur Aristoteles door een externe (ik)-verteller, die als mediator tussen tekst en publiek optreedt. Hoe zijn deze verschillen te verklaren? | |
Publiek en functie van de twee vertalingenUit het Maerlant-onderzoek blijkt dat het primaire publiek van de berijmde Heimelijkheid gezocht moet worden aan het hof van de Hollandse graaf en zijn verwanten. Een van de belangrijkste verdiensten van de ‘vader der dietsche dichtren algader’ is ongetwijfeld het feit dat hij een groot deel van de toenmalige (Latijnse) wetenschappelijke kennis toegankelijk heeft gemaakt voor een aristocratisch lekenpubliek.Ga naar voetnoot20 Om dit doel te kunnen bereiken, verving hij de wetenschappelijke prozavorm van zijn bronnen door volkstalige verzen, en paste hij de inhoud van zijn Latijnse voorbeelden aan aan de belangstellingswereld van zijn doelgroep. Zo is het alleszins aannemelijk dat Maerlant voor zijn vertaling van de Secretum secretorum de nadruk heeft gelegd op hoofdstukken waarin de regeerkunst en omgangsvormen tussen vorst en onderdanen centraal stonden en dat hij met name heeft bekort op een aantal artes-onderwerpen, omdat hij die bijvoorbeeld te moeilijk of te ingewikkeld vond voor een overwegend oningewijd lekenpubliek.Ga naar voetnoot21 Ook zijn beslissing om het vertelperspectief van zijn Latijnse bron te veranderen kan tegen deze achtergrond worden verklaard. Door te kiezen voor een auctoriële (ik-)verteller, die naast het verstrekken van informatie ook optreedt als leraar en commentator, reikt hij het beoogde publiek de helpende hand bij het verwerken en interpreteren van (nieuwe) kennis. Bovendien sluit Maerlant met deze stilistische ingreep aan bij een vertelvorm die kenmerkend is voor het genre van de wereldlijke versromans, en die dus bekend moet zijn geweest bij het dertiende-eeuwse publiek. Dit betekent dat vorm en inhoud van de berijmde Heimelijkheid ten nauwste samenhangen met de educatieve bedoelingen van de auteur en zijn primaire publiek: de adel. Naar aanleiding van de handschriftelijke overlevering zijn enkele kanttekeningen over de secundaire receptie van de berijmde Heimelijkheid mogelijk. De tekst is bewaard in vier veertiende-eeuwse handschriften. In drie van deze vier hss is de berijmde vertaling volledig overgeleverd, namelijk in het Comburgse handschrift (C), handschrift kb Den Haag, 76 e 5 (H) en hs Leiden, Ltk. 169 (L: in dit hs. ontbreken de laatste 157 verzen). Het vierde handschrift, kb Brussel, 15. 624-41 (B), bevat slechts een gedeelte van Maerlants vertaling, namelijk een aantal hoofd- | |
[pagina 148]
| |
stukken over de gezondheidsleer: v. 955-1438.Ga naar voetnoot22 Het Comburgse handschrift waarin de berijmde Heimelijkheid samen met een vijftigtal andere Middelnederlandse teksten bewaard is gebleven, is waarschijnlijk ontstaan in Gent tussen 1380 en 1425.Ga naar voetnoot23 Als doelgroep van deze verzamelcodex dient zich aan, het welgestelde, ontwikkelde Gentse aristocratisch-stedelijk publiek, dat bestuurlijke en maatschappelijke verantwoordelijkheid draagt. Een aantrekkelijke hypothese hierbij is dat deze groep van ‘welgestelde ouders of opvoeders uit bestuurlijke kringen de teksten uit dit handschrift lazen en voorlazen aan hun opgroeiende kinderen’.Ga naar voetnoot24 Een vergelijkbaar publieksprofiel wordt gesuggereerd voor het tweede verzamelhandschrift dat de berijmde Heimelijkheid bevat: het Haagse handschrift (H).Ga naar voetnoot25 Gegevens over de beoogde doelgroep van het Leidse handschrift (waarin naast de berijmde Heimelijkheid ook het begin van Maerlants Rijmbijbel en zijn Destructie van Jherusalem is overgeleverd) ontbreken.Ga naar voetnoot26 Vergeleken met deze drie codices is de inhoudelijke samenstelling van het Brusselse handschrift wezenlijk anders. De onderwerpen die hier behandeld worden behoren tot het terrein van de natuuren geneeskunde. In dit licht beschouwd is het niet verwonderlijk dat de samensteller van de codex gekozen heeft voor een onderdeel uit de berijmde Heimelijkheid dat hierop aansluit: de gezondheidsleer. Blijkens een zestiende-eeuwse aantekening heeft het handschrift toebehoord aan een notaris en apotheker uit Mechelen.Ga naar voetnoot27 De secundaire receptie van de berijmde Heimelijkheid suggereert dat de tekst in de veertiende eeuw bekend moet zijn geweest, zowel in een aristocratisch-stedelijk als professioneel-stedelijk milieu (bijvoorbeeld artsen, chirurgen en apothekers). Een en ander betekent dat in deze periode de geletterdheid met name onder de stedelijke bevolking toeneemt. Naast belangstelling voor de verhalende en moralistisch didactische genres groeit blijkbaar ook de behoefte aan praktisch-wetenschappelijke (in het bijzonder medische) teksten.Ga naar voetnoot28 De Proza-Heimelijkheid vertegenwoordigt een ander type vertaling. De auteur presenteert een tekst die, meer nog dan het geval is in de berijmde vertaling, informatie biedt over een groot aantal medisch-farmaceutische onderwerpen. De auteur van de prozavertaling heeft weliswaar ook niet alle hoofdstukken van zijn Latijnse brontekst vertaald, maar de selectie die aan zijn vertaling ten grondslag | |
[pagina 149]
| |
ligt suggereert zijn interesse voor dit soort zaken. Een ander kenmerk van de Proza-Heimelijkheid is dat de prozavertaler zowel de vorm als de vertelinstantie van zijn voorbeeldtekst heeft overgenomen. Dit zou kunnen betekenen dat de gebruiker van de prozavertaling gewend was aan deze vorm van tekstpresentatie en geen problemen zal hebben gehad met het verwerken van de aangeboden kennis. Het lijkt aannemelijk dat de prozavertaling bestemd was voor een gebruiker die qua scholing en geletterdheid aanzienlijk meer ontwikkeld was dan het adellijke lekenpubliek van Maerlants berijmde Heimelijkheid. Om wat voor gebruiker zou het kunnen gaan? Gegevens over het handschrift kunnen meer inzicht verschaffen in deze kwestie. Het handschrift is geschreven in een vijftiende-eeuwse hand.Ga naar voetnoot29 De codex vertoont een gefaseerde genese.Ga naar voetnoot30 Er is één kopiist aan het werk geweest. Deze heeft op een later tijdstip nieuwe informatie toegevoegd, die inhoudelijk aansluiten bij het onderwerp. Dit betekent dat de kopiist nauw moet hebben samengewerkt met de bezitter/gebruiker van de codex. Het zou zelfs zo kunnen zijn dat de kopiist dezelfde is als de samensteller/bezitter/gebruiker van het handschrift. Ook dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat de kopiist tevens de vertaler is van de Secretum secretorum.Ga naar voetnoot31 Naast Middelnederlandse teksten bevat het handschrift ook enkele Latijnse en Franse recepten en traktaten.Ga naar voetnoot32 Het grote aantal medisch-farmaceutische teksten doet vermoeden dat de eigenaar/gebruiker belangstelling had voor deze materie, of dat hij zelf op dit gebied werkzaam was. Te denken valt aan een Latijngeschoolde lezer met medische belangstelling, bijvoorbeeld een arts, chirurg of apotheker. Waarschijnlijk was de codex bestemd voor privé-gebruik. Onduidelijk blijft of de prozavertaler bekend was met de berijmde Heimelijkheid van Maerlant. Hoe het ook zij, het bestaan van de Proza-Heimelijkheid suggereert in ieder geval dat de beoogde gebruiker blijkbaar behoefte had aan een vertaling van de Secretum secretorum die tegemoetkwam aan zijn wetenschappelijke belangstelling. Dat hierbij de voorkeur werd gegeven aan een omzetting in proza, het gebruikelijke medium van Latijnse en volkstalige wetenschappelijke verhandelingen, ligt voor de hand. | |
BesluitDe twee Middelnederlandse vertalingen van de Secretum secretorum kunnen beschouwd worden als literaire producten van een historisch proces: de toenemende geletterdheid onder de lekenbevolking. Toen Maerlant zijn berijmde Heimelijkheid vervaardigde had hij vermoedelijk Floris v en zijn kring op het oog. Deze doel- | |
[pagina 150]
| |
grope, die een beperkt niveau van geletterdheid en achtergrondkennis bezat, was met name bekend met het genre van berijmde ridderrromans en heiligenlevens. De receptiewijze van deze verhalen was overwegend auditief: men luisterde naar teksten die werden voorgedragen/voorgelezen. Voor dit publiek werd het corpus van Latijnse wetenschappelijke teksten qua vorm en inhoud gepopulariseerd. De berijmde Heimelijkheid past in deze ontwikkeling. In de veertiende eeuw groeit het aantal geletterden onder de lekenbevolking, met name in de stad. Naast de rijmvorm, begint ook het proza zich te manifesteren als medium van geschreven volkstalige literatuur. In twee van de vier handschriften die ook (een deel van) de berijmde Heimelijkheid bevatten (het Comburgse en het Brusselse handschrift), komen naast de vele berijmde teksten ook enkele prozaverhandelingen voor. Opvallend in deze periode is ook de groeiende belangstelling voor leerdichten, catechetische literatuur, technische en medische teksten. Het vijftiende-eeuwse Hattemse handschrift vertegenwoordigt een andere, latere fase van dit verschriftelijkingsproces. De ruim veertig teksten die in deze codex staan zijn in proza geschreven; de onderwerpen zijn voornamelijk van medische aard. Het gaat hier duidelijk om een andere publiekskring dan het geïntendeerde publiek van Maerlant: de gebruiker van het Hattemse handschrift behoorde waarschijnlijk tot de geletterde (intellectuele) laag van de stedelijke bevolking die deze teksten zelfstandig bestudeerde of raadpleegde. De prozavertaling past in deze context. | |
SummaryThere are two extant Middle Dutch translations of the Latin pseudo-Aristotelian Secretum secretorum: a thirteenth-century rhymed translation by Jacob van Maerlant and an anonymous prose translation, preserved in a fifteenth-century manuscript. A comparison between a few chapters of the two translations and Roger Bacon's edition of the Latin text shows that the Middle Dutch texts constitute different translations. The verse translation presents an abbreviated reading of the Latin. The prose translation has rendered its Latin source more completely: a great number of the chapters on technical and medical subjects lacking in Maerlant's translation can be found in the prose text. Another interesting feature of the two translations is the difference in narrative perspective. While Maerlant replaces the first-person narrator of his source (i.e. Aristotle) by an omniscient narrator, the prose author adheres to the narrative perspective of his Latin exemplar. To account for these differences, attention is paid to the cultural context of the two translations.
Adres van de auteur:
|
|