Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Alfa, een nieuwe reeks tekstedities
| |
[pagina 91]
| |
41). Dat beide mannen op dezelfde wijze aan hun einde zouden komen, was uiteraard nog niet te voorzien op het moment dat Maerlant Caesars levensverhaal in de Spiegel historiael opnam. In sommige gevallen zou ik graag de redenering achter bepaalde beweringen willen weten, bijvoorbeeld bij de visie op de afsluiting van de Vierde Partie, het laatste gedeelte dat Maerlant heeft kunnen schrijven. De auteur rondt daar af met de mededeling dat hij rust moet nemen, en spreekt de hoop uit dat God het hem zal vergunnen om later het verdere verloop van de geschiedenis te beschrijven. Van Oostrom denkt dat Maerlant bewust eindigt met een waardig hoogtepunt: de eerste kruistocht (p. 7 en 107). Maar is dat niet in tegenspraak met de formulering van de dichter die erop lijkt te wijzen dat hij om gezondheidsredenen de pen moest neerleggen? En als hij hoopte later verder te kunnen gaan, waarom zou hij dan hechten aan een afronding die - in zijn ogen - toch voorlopig was? Misschien dat zulke vragen beantwoord worden in de Maerlant-monografie van Van Oostrom.Ga naar voetnoot2 De inleidende passages van deze bloemlezing zijn te beschouwen als een voorproefje daarvan en smaken bepaald naar meer!
Van Dijks uitgangspositie was heel anders. Hij maakte een integrale editie van Lanseloet van Denemerken, een tekst waarvan verschillende leesedities bestaan en die door de jaren heen in de belangstelling van medioneerlandici is blijven staan. Van Dijk maakte een nieuw afschrift van het handschrift-Van Hulthem, hetgeen getuigt van een strenge taakopvatting, maar mij toch wel verbaasde: waarom niet de betrouwbare editie-Leendertz als basis genomen? Ook Van Dijk heeft geëmendeerd en hij geeft, in tegenstelling tot Van Oostrom, wel expliciet aan waar hij dat deed. Daarnaast heeft hij een dramatische indeling in een proloog, taferelen, monologen en een epiloog in de tekst gevoegd, een terzijde expliciet aangegeven en enkele clauskoppen toegevoegd. Door deze ingrepen presenteert hij de tekst expliciet als een toneelstuk, en terecht! Van Dijk lijkt scheutiger in het geven van woordverklaringen dan Van Oostrom. In de inleiding geeft Van Dijk een beknopt en helder overzicht van het vele onderzoek dat gedaan is naar de abele spelen in het algemeen en Lanseloet in het bijzonder, niet in de laatste plaats door hem zelf. Daarbij komen achtereenvolgens inhoud, overlevering, tekstgeschiedenis, genre, opvoering en interpretatie aan de orde. Op enkele plaatsen is de inleiding wat te beknopt naar mijn smaak. Bij de bespreking van het handschrift-Van Hulthem noemt Van Dijk de sporen van collectievorming die in de volgorde van de teksten in de codex kunnen worden herkend: ‘De nummers 59-63 zijn een groepje van vijf prozateksten bij elkaar, de nummers 143-147 gaan allemaal over Troje en dan is er de sterk samenhangende groep van elf toneelteksten waarvan de vier abele spelen deel uitmaken’ (p. 2). Deze formulering versluiert dat de toneelteksten niet een echt aaneengesloten groep vormen: wie in Hulthem bladert vindt op F.170v-180r Esmoreit en Lippijn met 169 en 170 als nummer, dan allerlei andere teksten (waaronder gebeden, spreukenverzamelingen, fabels en mirakelen) en pas op F.213r Gloriant (nummer 205) en de acht overige toneelteksten, echter onderbroken door Van minnen (F.231r-231v, nummer 208). Natuurlijk zijn er andere argumenten om de toneelteksten als een groep te beschouwen, zoals Van Dijk zelf elders overtuigend heeft laten zien, maar die worden hier jammer genoeg niet gegeven.Ga naar voetnoot3 Onduidelijk vind ik de afsluiting van de paragraaf over de tekstgeschiedenis. Daarin noemt Van Dijk de sterke overeenkomst van de stof van Lanseloet met het bijbelverhaal over Amnon en Tamar (p. 3). Die opmerking blijft in de lucht hangen doordat hij geen expliciet standpunt inneemt. Is het bijbelverhaal dan als een bron te beschouwen? En zo niet, waarom wordt deze parallel dan besproken onder het kopje ‘tekstgeschiedenis’? Aansluitend wordt dan gewezen op de overeenkomst in naamgeving tussen Lanseloet en Lancelot, de Arturridder: ‘Door die vergelijking krijgt | |
[pagina 92]
| |
Lanseloets verwerpelijke gedrag tegenover Sanderijn extra diepte’ (p. 3). Hier lijken twee benaderingswijzen door elkaar te lopen: bronnenonderzoek en intertekstualiteit, maar dat onderscheid wordt niet gemaakt. In het gedeelte over het genre legt Van Dijk uit dat Lanseloet in principe door slechts twee spelers gespeeld kan worden, hetgeen impliceert dat vrouwenrollen door mannen gespeeld moesten worden. Maar een andere implicatie is volgens mij nog opmerkelijker, namelijk dat de rol van Sanderijn dan in het eerste tafereel door de ene speler en in het derde tafereel juist door de andere gespeeld is. Daarnaast laat Van Dijk hier een mooie kans liggen: als Lanseloet als grondvorm een samenspraak heeft, dan is het mogelijk hier een link te leggen tussen enerzijds een van de vier oudste ernstige wereldlijke toneelstukken in de volkstaal en anderzijds een van de tradities waaruit het wereldlijke toneel mogelijk is voortgekomen, namelijk de samenspraken van de sprooksprekers. De overgeleverde samenspraken zijn soms door twee sprekers opgevoerd, zoals mooi blijkt uit het opschrift boven een dialooggedicht uit het Geraardsbergse handschrift: ‘Hier naer volcht een exempel om twee parsoene deen jeghen dander te lesene deen redene ende dander de broesche mensche’.Ga naar voetnoot4 De toelichting in de Lanseloet-editie is dus wat summier, maar een docent zal dit gemakkelijk kunnen ondervangen. Al met al vind ik het een zeer bruikbaar boek.
Voor beide edities geldt dat ze een aanwinst zijn. De jaren waarin teksten uit de literatuurgeschiedenis steeds slechter leverbaar werden, lijken gelukkig achter ons te liggen: door onder meer de Alfa-reeks kunnen studenten weer kennis nemen van verschillende teksten in aantrekkelijke en kwalitatief goede edities. Ik kijk uit naar de volgende delen. Voor de Middeleeuwen zijn dat de Trojeroman van Segher Diengotgaf (J.D. Janssens; eindelijk de hele roman en een alternatief voor de volstrekt verouderde editie-De Waard/Dupuis), Rederijkerstoneel (D. Coigneau) en Huge van Tabarië (L. Jongen).
Adres van de auteur: Universiteit Utrecht, Vakgroep Nederlands, Trans 10, nl-3512 jk Utrecht |
|