Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermdDe fascinerende symbiose van handschrift en druk
| |
[pagina 77]
| |
bundel die niet buitengewoon veel samenhang vertoont en die bovendien bijdragen bevat waarvan men zich kan afvragen of ze in een dergelijk boek op hun plaats zijn. Ik twijfel niet aan de zinvolheid van demonstraties van de on line-versie van de bnm en bijvoorbeeld de istc tijdens bijeenkomsten als het Groningse codicologencongres. Maar een demonstratie op papier is als droogzwemmen, en krijgt pas betekenis voor wie deze databestanden daadwerkelijk on line gaat raadplegen. En wie dat doet krijgt op het scherm meer en actuelere uitleg dan de bijdragen aan deze bundel kunnen bieden.Ga naar voetnoot2 Maar het zou onrechtvaardig zijn de bundel te beoordelen op het bijwerk. Het oordeel moet gebaseerd worden op wat de kern ervan is: de afdeling ‘Wisselwerkingen’.
Gezien vanuit de geschiedenis van het handgeschreven boek vormde de uitvinding van de boekdrukkunst een bedreiging van de eerste orde. Het gedrukte boek zou het handschrift verdringen als meest gebruikelijke medium voor wie een tekst, al dan niet voorzien van illustraties, in bezit wilde krijgen. Maar behalve verdringen gebeurde er meer. De inhoud en vormgeving van het gedrukte boek (en evenzogoed van gedrukte prenten) zou gedurende lange jaren invloed uitoefenen op het handschrift, zoals omgekeerd het gedrukte boek in sterke mate afhankelijk was van de handschriftelijke traditie. Het lijkt de bedoeling te zijn geweest van de organisatoren van de Groningse codicologendagen om over deze wisselwerking te spreken, toen het thema voor het congres in 1992 werd vastgesteld. De hierboven gegeven formulering van het thema is echter ruimer, en laat ook ruimte voor andersoortige bijdragen. Die vinden we dan ook in de bundel. Het is jammer dat het thema niet iets nauwer is afgepaald.Ga naar voetnoot3 De op zichzelf boeiende en belangwekkende bijdrage van Margriet Hülsmann over Utrechtse heiligenkalenders handelt over werkverdeling bij de produktie van handschriften, over de uitwisseling van leggers, en valt daardoor uit de toon tussen alle andere bijdragen die het gedrukte boek als (een van de) onderwerp (en) hebben. Het zou zo aardig geweest zijn als bij de analyse van heiligenkalenders in elk geval ook die uit enkele vroege drukken in de beschouwing waren betrokken om te zien of drukkers zich bij de samenstelling van hun kalenders baseerden op bestaande exemplaren in handgeschreven gebeden- en getijdenboeken, of dat ze nieuwe, misschien minder specifieke kalenders vervaardigden, met het oog op het minder nauwkeurig te bepalen publiek, dat nu eenmaal kenmerkend is voor het gedrukte boek. Dat ook in gedrukte boeken toch wel enigszins rekening gehouden wordt met de toekomstige specifieke bezitter toont Gisela Gerritsen-Geywitz in haar bijdrage over handschriftelijke toevoegingen aan drukken. Rubrieken, paragraaftekens, initialen, penwerk en rijkere verluchting worden aangebracht nadat het drukken is beëindigd. Gerritsen laat zien dat dit nogal eens gebeurd moet zijn door de bezitter. De incunabelen van de Utrechts e Paulusabdij zijn er een voorbeeld van. | |
[pagina 78]
| |
Toch moeten ook drukkers of handelaren soms zorg hebben gedragen voor de afwerking. Gerritsen geeft een voorbeeld van drie exemplaren van dezelfde druk die op vrijwel identieke wijze zeer eenvoudig zijn afgewerkt. Aarzelend besluit ze: ‘Obwohl die schlechte Arbeit in eine andere Richtung weist, ist man geneigt, hier an eine Zwischeninstanz, einen Buchhändler zu denken.’ (p. 39) Maar waarom verbazing over het feit dat een handelaar een boek eenvoudig aflevert? Men zou juist denken dat wie een luxe uitvoering wenst dit zelf, naar eigen smaak, laat doen, terwijl juist het eenvoudiger werk kant en klaar wordt gekocht.Ga naar voetnoot4 Bovendien is het, vanuit de handelaar bezien, zeer begrijpelijk: eenvoudig afgewerkte drukken kon hij in voorraad houden, een veel rijker versierd exemplaar op de plank bracht grotere risico's met zich mee, al was het maar omdat het de waarde van de nog niet verkochte voorraad zou vergroten. De wens om unieke boeken te bezitten heeft geleid tot een aanhoudende produktie van handschriften in de eeuw na de introduktie van het gedrukte boek. In verschillende bijdragen wordt daarop ingegaan. L.A.J.R. Houwen over een gedeeltelijk afschrift van het Boke of St. Albans, Johanneke Krolis-Sytsema over Friese en Groningse rechtshandschriften en Albert Derolez over een Plutarchus-handschrift uit de verzameling van Raphael de Mercatellis, gaan in op diverse aspecten van het kopiëren naar een druk. Over hoe dit verloopt, en vooral over wat er mis kan gaan, geeft Derolez een prachtige uiteenzetting. Nauwgezet speurwerk laat zien dat de kopiist van een Mercatellis-handschrift gebruikt heeft gemaakt van twee drukken met dezelfde tekst, niet naast maar na elkaar. De eerstgebruikte druk was inferieur aan de tweede, en werd dan ook terzijde geschoven toen een betere druk was gevonden (die overigens niet werd gebruikt om het eerste deel te corrigeren). De eerstgenoemde druk is opgebouwd uit katernen zonder signatuur, en moet als gevolg daarvan foutief gebonden zijn geweest. Derolez laat zien tot welke fouten dit heeft geleid in het handschrift. Interessant zou zijn om te onderzoeken hoe de kopiist, beschouwd op microniveau, zijn taak volbrengt. Juist dergelijke gevallen bieden een uitstekende gelegenheid om een kopiist of bewerker op de huid te zitten: hoe zorgvuldig was hij, paste hij zijn tekst aan en hoe? Juist voor collecties als die van Mercatellis zien we een en dezelfde kopiist meer dan eens aan het werk. We zouden kunnen kijken hoe consistent zijn werkwijze is. Een andere vraag die aandacht verdient bij het onderzoek naar kopieën van drukken, is die naar het waarom. Wie de schitterende Gents-Brugse getijdenboeken van omstreeks 1500 kent, vermoedt dat de kostbaarheid en uniciteit belangrijke factoren zijn geweest die iemand ertoe deden besluiten een handschrift te kopen en geen druk, hoe fraai sommige gedrukte getijdenboeken ook zijn (te denken valt bij voorbeeld aan de vaak op perkament gedrukte, en ingekleurde getijdenboeken van de Parijse drukker Thielman Kerver). Een andere reden kan zijn gelegen in specifieke eisen met betrekking tot de inhoud van de tekst (zie de bijdrage van Krolis-Sytsema). Waarom verlangde Lodewijk van Gruuthuse in 1492 een handschrift van Boethius' De consolatione in Nederlandse vertaling, een handschrift dat een exacte kopie is van de zeven jaar eerder in Gent verschenen, en nog lang niet uitverkochte druk? Wie verluchte exemplaren van de druk heeft gezien, zal onder de indruk zijn van hun kostbaarheid. Het heeft er alle schijn van dat rijke Vlaamse bibliofielen als Raphael de Mercatellis en Lodewijk van Gruuthuse hun neus ophaalden voor het gedrukte boek, en gezegend met een flinke dosis snob appeal en een rijkgevulde beurs gedrukte boeken op perkament lieten overschrijven (zoals ook Federico da Montefeltro, zie Houwen op p. 51). De invloed van het gedrukte boek op de vormgeving van handschriften wordt in de genoemde bijdragen goed zichtbaar. In enkele andere bijdragen is het de invloed van handschriften op gedrukte boeken die het onderwerp vormt. Rineke Nieuwstraten schrijft over de verhouding tussen handschrift en druk van de Historie van Jason. In 1474-1476 verscheen in Brugge bij Mansion de druk van Raoul Lefèvre's Histoire de | |
[pagina 79]
| |
Jason. Kort daarna moet er, waarschijnlijk te Brugge, een Nederlandse vertaling zijn gemaakt van dit werk, een vertaling die in een sterk Vlaams-gekleurd handschrift in het bezit moet zijn gekomen van de Haarlemse drukker Jacob Bellaert. In Haarlem, naar wordt aangenomen, is dit handschrift voorzien van ingekleurde pentekeningen. Of dit gebeurd is voor- of nadat Bellaert de codex in bezit kreeg, is niet duidelijk. In elk geval, zo schrijft Nieuwstraten, zijn de illustraties gebruikt door de maker van de houtsneden die de druk van Bellaert sieren. Nieuwstraten stelt terecht dat het handschrift niet gemaakt is om als legger voor de drukker te functioneren, hoewel het boek feitelijk wél die functie heeft vervuld. Het boek is geschreven in Vlaanderen, afgaande op de taal en het schrift ervan. Volgens Nieuwstraten (in navolging van J.W. Klein) werd het echter door een Noordnederlander gecorrigeerd. Bestudering van de correcties noopt echter tot een andere conclusie: de corrector heeft de meest uitgesproken (West)vlaamse kenmerken weggewerkt, maar laat er ontelbaar vele staan, en corrigeert soms zelfs in de verkeerde richting. Wat de ratio achter de correcties is, is vooralsnog onduidelijk. In elk geval lijken ze níet bedoeld om de tekst persklaar te maken voor een Noordnederlandse drukker. Ook de status van de verluchting roept vragen op. Ze is vermoedelijk niet aangebracht als model voor de maker van de houtsneden. De verschillen tussen tekeningen en prenten zijn daarvoor te groot. Nieuwstraten laat zien dat de Vlaamse invloed op de verluchting zeer groot is. Moeten we niet rekening houden met de mogelijkheid van een in het Zuiden werkzame verluchter, die later, met medeneming van dit handschrift, naar het Noorden is vertrokken?Ga naar voetnoot5 Ook is denkbaar dat de verluchting pas na vervaardiging van de prenten werd gemaakt: de richting van invloed laat zich vaak moeilijk aanwijzen (Hoewel dit strijdig is met de gebruikelijke datering van het werk van de Jason-meester). Om goed te kunnen zien op welke wijze de drukker Bellaert gebruik maakt van dit handschrift moet het fundamentele filologische grondwerk nog worden verricht.Ga naar voetnoot6 In elk geval is duidelijk dat we hier over een prachtige casus beschikken. In twee bijdragen wordt gesproken over handschriften die zouden zijn opgezet als kopij-handschrift voor een drukker, zonder dat de druk is bewaard gebleven (of zelfs maar vervaardigd).Ga naar voetnoot7 Karin Tilmans schrijft over de Kattendijke-kroniek, een uniek handschrift in privé-bezit, met een verder niet bekende kroniek van Holland. Na aanvankelijk bedoeld te zijn geweest als kopij werd de kroniek opgewaardeerd tot uitvoerig geïllustreerd handschrift voor een adellijke bezitter. De diverse connecties met de omgeving van Jacob Bellaert brengen Tilmans tot de conclusie dat we hier met een handschrift te maken hebben dat aanvankelijk bedoeld was als kopij voor deze Haarlemse drukker. Door diens faillisement in 1486 zou het er niet van gekomen zijn de druk te laten verschijnen. De Bellaert-connectie, gevoegd bij de oorspronkelijke gedaante van het handschrift zijn voor Tilmans voldoende reden van kopij-handschrift te spreken. Toch overtuigen niet alle argumenten evenzeer. Het later aanbrengen van afbreekstreepjes, paragraaftekens, correcties en onderstrepingen moge dan gebruikelijk zijn in kopij voor drukkers (p. 183, n. 3), ook in handschriften die evident niet voor een drukker bestemd zijn geweest vinden we deze zaken. De overeenkomst met het Jason-handschrift (zie hiervoor) is al helemaal geen argument om te spreken van kopij-handschrift: dit handschrift was niet bedoeld als kopij toen het werd vervaardigd. Hiermee wil niet gezegd zijn dat Tilmans' slotsom onjuist is, wel dat de weg die erheen voert een gevaarlijke is. Ook A.A. MacDonald schrijft over een dergelijk geval, afkomstig uit Schotland, in ‘The printed book that never was: George Bannatyne's poetic anthology (1568)’, en ook hier zien we ver- | |
[pagina 80]
| |
schillende aanwijzingen die aanleiding geven tot de veronderstelling dat we met een kopij-handschrift te maken hebben. Zo wijst MacDonald op de zorgvuldige genregewijze ordening van de gedichten en op de aanwezigheid van inhoudsopgaven en titelpagina's. Dit zijn elementen die in een kopij-handschift op hun plaats zijn, maar die evenzeer voorstelbaar zijn in handschriften die met een ander oogmerk zijn opgezet, te meer daar we in de zestiende eeuw veel vaker handschriften zien die in hun ordening en tekstpresentatie doen denken aan gedrukte boeken, handschriften die zijn gemodelleerd naar gedrukte boeken. Voorts zijn tussen 1565 en 1568 de ordening en inhoud van het Bannatyne-handschrift aangepast om deze in overeenstemming te brengen met het gewijzigde politieke en godsdienstige klimaat in Schotland, en tenslotte zijn er gedichten toegevoegd met titels als ‘To the reader’ en ‘The writer tot the reader.’Ga naar voetnoot8 Alles te zamen besluit MacDonald met de nodige voorzichtigheid en mijns inziens terecht ‘that the hypothesis of an intention of printing provides the best explanation of the peculiar properties of the Bannatyne Manuscript.’ (p. 110) De verhouding tussen handschrift en druk is gedurende zeker een eeuw uiterst complex geweest.Ga naar voetnoot9 Drukkers, kopiisten en verluchters verkeerden in een merkwaardige symbiose, zoals Jan Van der Stock laat zien in een bijdrage die wat mij betreft tot de belangrijkste van de bundel behoort. In ‘De Antwerpse Sint-Lucasgilde en de drukkers-uitgevers: “middeleeuws” achterhoede gevecht of paradigma van cultureel-politieke machtsverschuivingen’ schrijft Van der Stock over de pogingen van het Sint-Lucasgilde, waarvan miniaturisten lid dienden te zijn, om het drukkersbedrijf aan banden te leggen. Door de vaag geformuleerde gilde-bepalingen in het Antwerpse speelde jurisprudentie er een belangrijke rol bij het vaststellen van wat wel en niet was toegestaan. Aan de hand van bewaard gebleven vonnissen enzovoort laat Van der Stock zien hoe de drukkers terrein wonnen en zich ontworstelden aan de gilde-structuur: het vrije ondernemerschap zegevierde (en was mischien, voeg ik daaraan toe, een van de redenen van het succes van de Antwerpse drukkers). Pas toen in 1557-1558 de godsdienstige en politieke onrust toenam, gevoed door een stroom van gedrukte werken, herstelde het centrale gezag zijn greep op de drukkers. Onderzoek als dat van Van der Stock levert belangrijke nieuwe gegevens voor wie onderzoek doet naar de wisselwerkingen tussen handschrift en druk, en vooral naar de inbedding van het boekbedrijf in de sociale en maatschappelijke context. Boeken in de late Middeleeuwen bevat veel boeiende en kwalitatief hoogstaande casuïstiek, iets waar de studie van het middeleeuwse boek zich goed voor leent en zeer rijk aan is. Bij het doornemen van de bundel begon ik het geringe aantal pogingen tot synthese echter steeds meer als gemis te ervaren. Wie deze bundel bijvoorbeeld legt naast de uit 1973 daterende catalogus De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden constateert dat we nu, twintig jaar later, wél veel meer weten, maar misschien nog niet zo heel veel meer begrijpen. In het tweede, niet-thematische deel van de bundel staan enkele bijdragen die te beschouwen zijn als opmaat voor de Codicologendagen van 1996. Daar zal het gaan over ‘bronnen voor de boek- en bibliotheekgeschiedenis van de Middeleeuwen.’Ga naar voetnoot10 Er zou pas werkelijk vooruitgang worden geboekt als bij die gelegenheid niet alleen veel wordt verteld over allerlei specifieke boekenlijsten, bibliotheken enzovoort, maar als bovendien door ten minste enkele deelnemers wordt geprobeerd grote lijnen aan te geven: op weg naar een geschiedenis van het middeleeuwse boek in de Nederlanden.
Adres van de auteur. rul, nlcm, Postbus 9515, nl-2300 ra Leiden |
|