Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||
Zeven kunsten in een vers
| |||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||
Afbeelding 1. De eerste miniatuur van het Utrechtse exemplaar van de Gentse Boëtiusvertaling. Op de kraag van de robe de letter T, op de benedenrand de P. Op de sporten van de ladder die van P naar T voert, staan de namen van de artes liberales.
| |||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||
2 Van tekst naar tekstIk geef hier allereerst een transcriptie van de bedoelde tekst die zich over 18 regels uitstrekt. In deze weergave zijn de halve maantjes die nagenoeg overal boven het letterteken u zijn geschreven, achterwege gelaten en abbreviaturen gecursiveerd opgelost. Hoort hier in duutsche tale
de zeuen consten principale
Deerste als ic lije/ die es gheheeten gramarie
Zu vint de teekenen ende de treken
hoemen goedt latijn zal spreken
Dander aert heet logike/ want zu vint zo behendelike
Welc loghen zij ofte waer/ ende dander redene maect zu claer
De derde heet Rethorijcke/ dese die can subtijlicke
in allerande zaken/ Recorderen met corter sprakenGa naar voetnoot4
De vierde dat es musijeke/ zou verblijt aerme ende Rijcke
Ende brint de papen in gewijn/ ende verfraeit meneghen zijn
Geometria es de vijfte/ zou leert mate ende ghewichte
Nadat men passen mach ofte meten/ dat leert geometria weten
De seste heet arismatike/ vele lieden maect zu rijcke
Zu leert Rekenen ende tellen/ maer haer gheneeren hem ghesellen
Astronomia es de seuende/ in dit leuen haut zu ons leuende
ende leert ons kennen hoe menighen graet
een sterre die anden hemel staet
Het blijkt dat deze tekst op een vrij eenvoudige wijze tot een ook visueel rijmend geheel kan worden omgevormd: de schuine strepen die in de tekst op een twaalftal regels voorkomen, laten dit zien. De 30 regels die dan ontstaan, zijn hieronder van een interpunctie voorzien, en het gebruik van u en v is genormaliseerd, evenals dat van kleine letters en hoofdletters. In r. 19 is vijfte door vichte vervangen (zie sub 3). In r. 26 is maer op grond van de betekenis in naer gewijzigd. Voorts is in r. 30 het grammaticaal storende die uit de tekst geschrapt: mét dat woord lijkt de tekst niet af en verwachten we dat er nog iets volgt als ‘van ons verwijderd is’; door middel van onze ‘ingreep’ raakt Astronomia met evenveel regels bedeeld als de andere zes consten en is de zin grammaticaal rond. Dat leidt tot de volgende tekst die van een regelnummering is voorzien: Hoort hier in Duutsche tale
de zeven consten principale.
Deerste als ic lije,
die es gheheeten Gramarie.
| |||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||
5[regelnummer]
Zu vint de teekenen ende de treken
hoemen goedt Latijn zal spreken.
Dander aert heet Logike,
want zu vint zo behendelike
wek loghen zij ofte waer,
10[regelnummer]
ende dander redene maect zu claer.
De derde heet Rethorijcke;
dese die can subtijlicke
in allerande zaken
recorderen met corter spraken.
15[regelnummer]
De vierde dat es Musijcke;
zou verblijt aerme ende rijcke
ende brint de papen in gewijn
ende verfraeit meneghen zijn.
Geometria es de vichte;
20[regelnummer]
zou leert mate ende ghewichte.
Nadat men passen mach ofte meten,
dat leert Geometria weten.
De seste heet Arismatike.
Vele lieden maect zu rijcke.
25[regelnummer]
Zu leert rekenen ende tellen;
naer haer gheneeren hem ghesellen.
Astronomia es de sevende.
In dit leven haut zu ons levende
ende leert ons kennen hoe menighen graet
30[regelnummer]
een sterre anden hemel staet.
Zo is er een evenwichtige tekst ontstaan waarin na de eerste twee introducerende regels aan elk van de volgende zeven vrije consten vier regels zijn besteed. | |||||||||||||||||||
3 Toelichtingen en taalDe ‘toonzetting’ van de tekst doet denken aan die van het Middelnederlandse leerdicht, bij voorbeeld aan Der leken spieghel van Boendale - overigens zonder diens eruditie -, of aan de tekst over de orthographia die Christiaan van Varenbraken als auteur, kopiïst of notulist rond 1530 op het papier heeft gebracht.Ga naar voetnoot5 Evengoed zouden de dertig versregels aan het einde van de zestiende eeuw uit de pen gevloeid kunnen zijn van een rederijker. De onderdelen worden puntsgewijs aangeboden en - zoals reeds is gezegd - in precies even lange versblokken besproken. Eenmaal vanbuiten geleerd was deze tekst gemakkelijk te memoriseren, en beschikte men over parate kennis met be- | |||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||
trekking tot de essentie van de vakken van de taal: het sermocinale trivium, en die van het getal: het numerieke quadrivium. De syntaxis van de tekst is betrekkelijk eenvoudig, maar wellicht behoeven enkele woorden voor de lezer uit de twintigste eeuw enige verduidelijking: 2. principale: voornaamste. 3. lije: verklaar. 5. vint ... treken: legt de letter (teken)s vast en de vaardigheden. 7. Dander aert: De tweede ars, kunst. 8. zo behendelike: op zeer knappe wijze. 9. welc: wat; waer. waarheid. 10. dander ... claer. de andere woorden (díe waarvan het waarheidsgehalte niet ter discussie staat?) verheldert zij. 14. recorderen ... spraken: vertellen, zeggen met weinig woorden. 17. brint ... gewijn: strekt de priesters tot voordeel, genoegen. 18. verfraeit ... zijn: maakt menigeen opgewekt. 21. Nadat: Zoals, Hoe. 26. naer ... ghesellen: a) (zelfstandige zin) overeenkomstig haar wetten voorzien mensen in hun levensonderhoud, richten mensen hun leven in; b) (afhankelijk van leert, met komma na tellen) aan mensen volgens haar wetten in hun onderhoud te voorzien. 28. Lett.: in dit leven houdt ze ons levende. Wat wordt hiermee bedoeld? Moet hier gedacht worden aan de volgende interpretatie: wie inzicht heeft in astronomia/astrologia kan zich in dit aardse leven in stand houden door rekening te houden met planetaire invloeden? 29. hoe menighen graet: hoeveel treden, i.c. hoe hoog. De 30 versregels kunnen op zijn vroegst in 1485 zijn ingeschreven: het jaar waarin de Boëtiusvertaling is verschenen. De tekst zelf kan uiteraard veel ouder maar ook van jonger datum zijn. Het taalgebruik kan als Zuidnederlands worden gekarakteriseerd, met een sterke Vlaamse kleuring. Het ontbreken van h in allerande (13) is een Vlaamse indicatie (VLII § 113), evenals de au-spelling in haut (28) (VL II § 96) en de rekking in aerme en aers (VL II § 43).Ga naar voetnoot6 Als Vlaams worden ook zu en zou in plaats van zi beschouwd (VL I § 28), vormen die elders als schrijftaalvorm zijn gebruikt, brint (17) - met een als vooral Brabants genoemde vokaal (VL II § 15) - zou een schrijffout kunnen zijn, maar het ontbreken van c, k of g kan er ook op wijzen dat bij de scribent - of diens zegs-/schrijfsman - achter korte i via mouillering uit ng/nk een palatale nasaal was ontstaan (VL II § 106). In gewijn en zijn (17-18) wijst de gerekte oorspronkelijk korte klinker eveneens in zuidelijke richting (VL II § 23). De regels 19 en 20 ten slotte moeten hebben gerijmd. Waar een vorm als ghewijfte naast ghewichte niet wordt aangetroffen, moet worden aangenomen dat vijfte (19) op een oorspronkelijke versie vichte teruggaat, een (West) vlaamse vorm (VL I § 47, II § 109). De vorm Duutsche (1) lijkt de vermelde Vlaams(-Brabants)e situering wat tegen te spreken (VL II § 71).
Staand rijm blijkt slechts drie maal voor te komen (r. 9-10, r. 17-18, r. 29-30), terwijl 11 rijmparen slepend rijm vertonen, en één glijdend rijm (r. 27-28). Het slepend rijm is betrekkelijk monotoon, aangezien het in zes gevallen eindigt op -ke(n). Het aantal geschreven lettergrepen varieert van zes tot elf per regel. Het kortste vers (r. 3) kan gemakkelijk met een lettergreep zijn verlengd: De eerste; anderzijds kan een regel als 9, die geschreven zeven lettergrepen telt, op grond van de metriek | |||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||
gemakkelijk tot zes sillaben zijn teruggebracht: oft waer, gelijk ook in r. 21 de slotvocaal van ofte kan zijn geapocopeerd. In de twee regels met elf genoteerde lettergrepen (r. 5 en r. 29) is op papier af en toe de regelmatige opeenvolging van een beklemtoonde en een onbeklemtoonde lettergreep losgelaten. In r. 5 kan de uitspraak teeknen (vgl. ook r. 10 reedne en r. 25 reeknen), en in r. 29 meenghen antimetrie en te grote verslengte hebben opgevangen, - uiteraard indien daaraan al behoefte bestaan heeft. Beide versregels bevatten voorts het voegwoord ende dat in onze ogen vaker metrische problemen veroorzaakt (r. 10, r. 16, r. 17, r. 18, r. 20). Apocope van de -e kan zowel in r. 5 als in r. 29 de oplossing bieden (evenzo in r. 10, r. 17, r. 20(?)). De uitspraak kan dus in veel gevallen onvolkomenheden (nogmaals: in ónze twintigste-eeuwse ogen) van de geschreven tekst hebben gecorrigeerd (vgl. ook r. 16 arme ende → arm'ende, r. 20 (eventueel) mate ende → mat'endé, r. 28: su ons → s'ons). | |||||||||||||||||||
4 InhoudWie de benamingen van de vrije kunsten op de voorstelling van Philosophia uit het Utrechtse exemplaar van de vertaling (zie afb. 1) vergelijkt met die uit onze tekst, valt een tweetal dingen op: 1. de (Latijnse) benamingen staan op de ladder van onder naar boven in een wat andere volgorde dan in het vers (ten dele vernederlandst) van boven naar onder, en 2. bij de tweede kunst wijken de gebruikte termen geheel af:
Alle zeven de consten zijn in deze tekst - evenals in andere - gepersonifieerd. Ze zijn niet voorgesteld als vaardigheden, als kundigheden, als ‘vakken’ waarvan de mens zich kan bedienen maar als handelende individuen, reden waarom hun namen in de hierboven gepresenteerde kritische tekst met een hoofdletter aanvangen. De traditionele voorstelling van de artes als vrouwenfiguren, in de vijfde eeuw door Martianus Capella in De nuptiis Philologiae et Mercurii als bruidsgiften van Mercurius aan Philologia verwoord en in de middeleeuwen en tijden daarna vele malen ook verbeeld, mag hier niet los van worden gedacht.Ga naar voetnoot7 Het selecteren van de kern van de in de tekst geschetste bezigheden van de zeven disciplines levert een aardig beeld op: | |||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||
Afbeelding 2. Vrouwe Grammatica met leerlingen, verbeeld door Frans Floris (1519/1520-1570) (zie: C. van de Velde, Frans Floris (1519/20-1570); Leven en werken. Brussel, 1975, dl. 2, afb. 256). ‘Grammatica geeft vorm aan de jeugdige en stamelende kindermond en verleent toegang tot de andere artes’.
De drie als laatste genoemde artes ‘leren’ dus, en Musijcke is als het ware los gemaakt van haar docerende zusters uit het quadrivium. Van de laatste plaats die ze bij Martianus Capella innam, is ze naar de (scharnierende) middelste geklommen; daar kan ze deel blijven uitmaken van het quadrivium, maar is ze tevens aangeschoven bij de triviale consten. Het is opvallend dat juist de omschrijving van Musijcke weinig concreet is, alleen maar spreekt van het effect dat zij heeft op mensen: 1. ze maakt iedereen opgewekt, 2. is de priesters tot voordeel, en 3. | |||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||
maakt menigeen blij. Hiervan overlappen de punten 1 en 3 elkaar inhoudelijk minstens ten dele, en is de waarde van punt 2, met die specifieke categorie van de papen, onduidelijk, tenzij we aannemen dat het vers ten doel had het belang van Musijcke aan (aankomende) geestelijken duidelijk te maken, of dat er een tegenstelling in te lezen valt tussen musica sacra (voor de priesters) en musica profana (voor iedereen, resp. menigeen).
De ‘beschrijving’ van de consten bevat veel traditionele elementen. Grammatica wordt alleen op het Latijn betrokken. Bij Logica zien we - behalve met Isidorus van Sevilla (dialectica cognomento logica, quae disputationibus subtilissimis vera scernit a falsis) - opnieuw een duidelijke overeenkomst met Boendale (Logike die leert openbare / Dat bescheet tusschen valsch ende ware; III 14 79-80), evenals bij Geometria (leert te rechte lant meten/ Ende ooc alrehande mate; III 14 81-82) en Arismatike (Arismetike, dat en es gheen spel,/ Leert u rekenen ende tellen wel; III 14 87-88); bij Boendale ontbreekt echter rhetorica en wordt de theologie als zevende ars vermeld (III 14 67-70). Maar voor het overige is het niet mogelijk om in details op overeenkomsten te wijzen. Er zijn eveneens duidelijke inhoudelijke overeenkomsten tussen het gedicht en rederijkersteksten uit de zestiende eeuw. Met name met die van het befaamde Antwerps landjuweel van 1561,Ga naar voetnoot8 een bundel die nader onderzoek zeker meer dan waard is voor wie inzicht wil krijgen in de verschillende opvattingen van rederijkers ten aanzien van de inhoud en de onderlinge verhouding tussen ‘consten en wetenschappen’.Ga naar voetnoot9 Opvallend is het dat in het spel van sinne van de Mechelse kamer de Peoene de zeven consten (die op het toneel als vrouwen worden verbeeld) besproken zijn in precies dezelfde volgordeGa naar voetnoot10 als waarin ze zijn vermeld op de miniatuur van het Utrechtse exemplaar (zie afb. 1). In de geleverde verbale omschrijving van de afzonderlijke consten vinden we overeenkomsten met het vers: Dialectica met argumenten leert Onderzoecken welck gheloghen is oft waer (Silvius [zie n. 3], Iii2v), Musica soude niet ghelaten Connen de hare bedroeft. Melancolije Wech veriaghende, maectse therte blije [...] dat bedroeft was (ibid.), Geometria Wiens sonderen Is wel meten (Iii3r), Arithmetica Die doet [...] Wel cijfren, tellen etc. (ibid.). Van dergelijke overeenkomsten zijn er elders in de bundel meer te vinden: ghy musycke, by u wil ic leven [...] Droefheyt is verdreven, wech fantasije [somber gepeins]. Spoeyt u Musica [...] Doet die herten verbleyen, die waren versteent (L4r, Musica can den droeven | |||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||
gheest recreeren (Nn1), Musica [...] Die den mensche can vruecht int herte prenten En alle swaermoedicheyt doet verdrijven (P1r Musica, die verblijen Den mensche can [...]. David die heeft Met Musica alle swaermoedighe smerte Verdreven [...]. Met sijn herpe heeft hij Saule herte verlicht (Q1v Arithmetica [...] Leert tellen, cijfferen, en rekenen vast Dwelc den mensch in sijn hanteringhe wel past Hy sy Coopman, Ambachtsman, en soo voorts ane (V2r). | |||||||||||||||||||
5 SlotHet dertigregelige vers dat een onbekende heeft genoteerd in het exemplaar van de Gentse Boëtiusvertaling dat in Enschede wordt bewaard, biedt een bondig overzicht van de vrije kunsten: met enkele trefwoorden is in een rijmende en dus licht te memoriseren tekst van elk van deze consten de essentie gepresenteerd, zoals dat - nog bondiger - voor de eigenschappen van de planeten was gebeurd in de Roman van Heinric en Margriete van Limborch.Ga naar voetnoot11 De ‘leerling’, scholier of niet, kon met deze aanvankelijke kennis voorlopig uit de voeten: wie meer verlangde diende zijn heil te zoeken in moeilijke boeken. | |||||||||||||||||||
SummaryThe copy of the 1485 printed edition of the Middle Dutch translation of Boëtius' De consolatione philosophiae (preserved at the Rijksmuseum Twenthe, Enschede, signature 252) includes a hand-written poem (30 lines) on the seven Artes Liberales. This article provides a diplomatic and critical edition of the text and discusses its contents in relation to other texts.
Adres van de auteur:
|
|