Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Queeste– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Negen Besten ontcijferd
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kracht uit, die ook in de middeleeuwen zijn sporen heeft nagelaten.Ga naar voetnoot8 Steunend op gedachtengoed van Plato en Aristoteles ontstaat in de vroege middeleeuwen een traditie van christelijk neo-platonisch denken waarin getallensymboliek ‘als formbildender Faktor des göttlichen Schöpfungswerkes’ een voorname plaats inneemt.Ga naar voetnoot9 Dat deze getallensymboliek ook als tekststructurerend principe werd toegepast, is bijvoorbeeld onlangs gesignaleerd naar aanleiding van de Middelnederlandse berijmde gebeden.Ga naar voetnoot10 In dit licht hoeft ons de pregnante symbolische opbouw van het Negen Bestenthema dus niet te verbazen. Het is echter op z'n minst opmerkelijk dat in een van de literaire voortbrengselen van de traditie een veel omvangrijker en ingewikkelder getallenstructuur is aangetroffen. Het gaat om een van de overgeleverde afschriften van het vroeg veertiende-eeuwse Middelnederlandse gedicht Van den Negen Besten.Ga naar voetnoot11 Van dit, nog nauwelijks onderzochte, gedicht zijn drie afschriften bewaard gebleven, die geen van alle een complete tekst bevatten en bovendien opvallend veel onderlinge verschillen vertonen.Ga naar voetnoot12 De afschriften - in het vervolg aan te duiden met de siglen L, C en G - zijn alle overgeleverd in verzamelhandschriften.Ga naar voetnoot13
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ondanks het gefragmenteerde karakter van de overlevering kunnen we concluderen dat de oorspronkelijke tekst was opgebouwd uit 11 onderdelen: een proloog, negen heldenbeschrijvingen en een epiloog. Wie zich de moeite getroost om de versaantallen per tekstonderdeel in de verschillende afschriften met elkaar te vergelijken, doet een verrassende ontdekking.
In het jongste afschrift G is een onmiskenbare structuur te ontdekken, die is opgebouwd rond het getal 40 en de twee eerstvolgende veelvouden daarvan, 80 en 120. De structuur is vrijwel intact, zeker als verdisconteerd wordt dat de beschrijving van Hector een weesrijm bevat (G 73) en het abrupte einde van de beschrij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ving van Godfried te wijten is aan handschriftschade. Daarentegen is in het oudere afschrift C geen getallenstructuur te ontdekken en ook de lengte van de proloog in het oudste afschrift L verschilt van die in G. Alvorens dieper in te kunnen gaan op de achtergronden van zo'n ingewikkelde getallenstructuur, wordt onze aandacht getrokken door een prangender kwestie. Het feit namelijk dat alleen het jongste afschrift een getallenstructuur blijkt te bevatten, roept de vraag op of deze structuur door de auteur is gecreëerd - en dus ook in de gemeenschappelijke bron aanwezig was - of dat ze in tweede instantie door een bewerker is aangebracht. Om hierover uitspraken te kunnen doen, moet op grond van de tekstgeschiedenis van Van den Negen Besten vastgesteld worden welke van de overgeleverde afschriften de niet-overgeleverde oertekst - die ik in het vervolg aanduid als X★ - het dichtst benadert. Bij het onderzoeken van de tekstgeschiedenis van dit gedicht stuiten we op enkele moeilijkheden. Ten eerste is een aantal van drie bronnen te weinig om volens de gangbare technieken van verwantschapsonthullend onderzoek gefundeerde uitspraken te doen over hun onderlinge verhouding.Ga naar voetnoot19 Ten tweede is, ondanks de drie bronnen, geen enkel vers meer dan twee keer overgeleverd, wat de onderlinge vergelijking nog eens extra bemoeilijkt. L en C hebben zelfs geen enkel vers gemeen. Om toch uitspraken te kunnen doen over de verhouding tussen L, C en G ten opzichte van elkaar en van de oertekst X★, heb ik een groot aantal variante lezingen bestudeerd en per geval een uitspraak gedaan over de overleveringswijze.Ga naar voetnoot20 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De proloog (L 1-44 versus G 1-40)In verscheidene opzichten biedt de proloog van Van den Negen Besten interessante aanknopingspunten voor het achterhalen van de tekstgeschiedenis. In de eerste plaats is een proloog ‘een receptie-sturend onderdeel van een tekst, waarin de intentie van de auteur tot uitdrukking komt’.Ga naar voetnoot21 Dat biedt perspectief voor het onder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoeken van de cultuurhistorische achtergrond waarin de tekst (in de verschillende tekststadia) gefunctioneerd heeft. In de tweede plaats is de proloog van Van den Negen Besten het enige tekstgedeelte dat in Lis overgeleverd. Om een uitspraak te kunnen doen over de plaats van het oudste afschrift in de tekstoverlevering is een grondige vergelijking met de proloog uit G noodzakelijk. Bij het beantwoorden van de vraag welke van de twee prologen het meest oorspronkelijk is, is een synoptische editie een belangrijk hulpmiddel:Ga naar voetnoot22
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De proloog valt in drie delen uiteen. In het eerste deel (L 1-11 en G 1-11) geeft de auteur aan waarom hij de aangewezen persoon is om over vechtersbazen te schrijven. In het middendeel (L 12-38 en G 12-36) verantwoordt hij uitvoerig de keuze van de helden. In het slot van de proloog (L 39-44 en G 37-40) wordt het publiek aangespoord om aan de geselecteerde ridders een voorbeeld te nemen. Hoewel bij een vluchtige vergelijking de indruk kan ontstaan dat de beide afschriften - afgezien van het verschil van vier verzen - niet zoveel uiteenlopen, blijken er achter deze ogenschijnlijke overeenkomst toch een aantal wezenlijke varianten schuil te gaan. Zo wordt in L 8, gelet op de redengevende bijzin die in L 1 begint, melding gemaakt van een mecenas, die de opdracht heeft gegeven tot het maken van het gedichtGa naar voetnoot23 In G 8 staat er in plaats hiervan een topische bede tot God om hulp bij het schrijven van het werk, die slecht past in de zinstructuur. Een verandering van L naar G is goed voorstelbaar (verkeerd begrepen of opzettelijk veranderd omdat de opdrachtgever in een nieuwe situatie niet meer bekend of relevant was), andersom nauwelijks. Er zijn ook argumenten op woordniveau die op de oorspronkelijkheid van L wijzen. Die tijt besceiden (L 5) is volgens het MNW (1, 982) een vaste uitdrukking, met als betekenis ‘de gebeurtenissen chronologisch ordenen’. De mogelijke leesfout besaten (G 5) levert geen onzin op (o.a. ‘besturen of regelen’, MNW 1, 977) maar maakt geen oorspronkelijke indruk. Het middenstuk van de proloog valt uiteen in twee gedeelten; eerst wordt verteld waar het gedicht niet over zal gaan en vervolgens waar het wel over gaat. Ook in dit gedeelte treffen we in beide afschriften verschillende lezingen aan. Volgens L 12-29 wil de auteur zich niet richten op dese scone Walsche boerden vol verzinsels, waarin zo maar willekeurige mensen geëerd worden. Hij heeft een groot aantal kronieken gelezen, maar de geschiedenis van klaarblijkelijk fictieve helden als Lancelot, die door dese Walen (L 21) - de schrijvers van de verzinsels - geëerd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden, heeft hij nergens kunnen vinden. In G ontbreken de regels over de Franse verzinsels. Om <L 12> aan <L 15> te koppelen moet mi dragen (me richten op) vervangen worden door een ander werkwoord. De bewerker kiest my verdraghen (me eraan onttrekken), maar daardoor wordt dit een nietszeggende constructie: de dichter zal zich er niet aan onttrekken om zo maar wat mensen te eren. Ook de mededeling over de in de kronieken onvindbare helden (G 14-22) komt in de lucht te hangen. In G is de loze verwijzing naar dese Walen (<L 21>) weggewerkt door er wale (wel) van te maken. Uit bovengenoemde passages blijkt dat de hechte structuur zoals we die in L constateren, in G danig verzwakt is geraakt door het ingrijpen van een kopiist/bewerker. Volgens G 28-30 heeft de auteur drie heidenen gekozen omdat de bijbel daar zo duidelijk over is. Het lijkt - met L 30-32 - meer voor de hand te liggen dat hier de joden bedoeld worden en dat de heidenen door de klassieke auctoren zijn opgehemeld. De verklaring voor de weergave van G moet waarschijnlijk gezocht worden in het feit de kopiist zich gerealiseerd heeft dat in de hoofdtekst eerst de heidenen worden behandeld en dan pas de joden. Dat blijkt ook uit het feit dat in G boven de proloog reeds - ietwat prematuur - Eerst van den drie heydenen staat. Hij heeft echter om wat voor reden dan ook verzuimd om de bijbehorende bronverwijzing mee te verschuiven. Hoewel de voorbeelden stuk voor stuk niet allemaal voldoende overtuigingskracht bezitten, wijzen ze er in samenhang ontegenzeglijk op dat het oudste handschrift L de meest oorspronkelijke tekst bevat: de proloog heeft een hechte structuur, die met name zichtbaar wordt in het middendeel waarin wordt uiteengezet en toegelicht welke helden te licht zijn bevonden. In G is die doorwrochte constructie door een aantal ingrepen verstoord. Dat wijst erop dat de oorspronkelijke proloog niet in de getallenstructuur was opgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 De hoofdtekst (C 1-585 versus G 41-711)De verschillen tussen de twee versies van de hoofdtekst zijn veel groter dan tussen beide prologen, niet alleen in aantal maar ook in diversiteit. Bij een eerste verkenning blijkt dat beide afschriften ten opzichte van elkaar in versaantallen verschillen, zonder dat direct duidelijk is of het om toevoegingen of weglatingen gaat. Bovendien mist G enkele passages die in het kortere C wel voorkomen. Verder komen in beide afschriften een aantal passages inhoudelijk overeen, maar zijn ze op een nogal verschillende wijze verwoord. Tenslotte zijn er ook verzen die (vrijwel) ongewijzigd zijn gebleven. Dit alles maakt het lastig om boven water te krijgen hoe de tekstoverlevering precies heeft plaatsgevonden. Uit vergelijking van de bestudeerde varianten blijkt echter duidelijk dat C een meer oorspronkelijke indruk maakt dan G. Ik zal enkele voorbeelden bespreken. Om te beginnen zijn er aanwijzingen dat G ten opzichte van C veralgemeend is. Een sprekend voorbeeld vinden we in de beschrijving van Julius Caesar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee plaatsnamen (Gulik en Nijmegen) uit C zijn in G veranderd in algemene formuleringen met ongeveer dezelfde klank. Andersom is die ontwikkeling nauwelijks denkbaar. Een vergelijkbare argumentatie geldt voor een verschijnsel dat als ‘ontridderlijking’ gekarakteriseerd kan worden: de verandering van het woord rudderlike in redelike (C 19 en 37 versus G 59, 78 en 483). Veel verschillen zijn, analoog aan de verzwakte structuur in de proloog, terug te voeren op weglating of toevoeging van een aantal voor de tekststructuur belangrijke verzen. Als voorbeeld van een structuurverzwakkende weglating neem ik het gedeelte over Alexander die Indië verovert. In C 101-104 worden drie mensen genoemd die al eerder een eind in Indië doordrongen.
In afschrift G ontbreekt dat drietal en het is daar dan ook onduidelijk wie er met de meervoudsverwijzing Die tlant wonnen in G 164 bedoeld worden. Ook het zwakke rijmpaar met ghewelt/want ende helt kan de gerezen onduidelijkheden niet oplossen. Er zijn ook voorbeelden van tekstverzwakkende uitbreiding. Het verhaal van Julius Caesar in Vlaanderen neemt in G 232-246 meer plaats in dan in C 165-173.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We constateren een uitbreiding van 9 naar 15 regels zonder dat er inhoudelijk veel toegevoegd wordt. Twee regels zijn gevuld met de stoplap-achtige vermelding Doe voer hi voort [...] (G 241 en 245) en één met Ter Scelde quam hi ghevaren toe (G 235). De etymologie van Gent lijkt nieuw, maar als de veronderstelling klopt dat in X★ op die plaats: Ende hietse na zinen <neve> Gayus
gestaan heeft, hebben we ook in G 238-240 te maken met een uitbreiding van 2 naar 3 verzen. Als we dan bedenken dat het feit dat Julius vacht zeghe met groter pine (G 242) allang duidelijk was geworden uit C 168 en 172, dan blijft alleen over de toegevoegde mededeling dat Vlaanderen indertijd ouver van Rusen, Reuzenoever genoemd werd.Ga naar voetnoot24 In de hieropvolgende verzen blijkt G het resultaat te bevatten van een begrijpelijke vergissing. Eerder in de tekst is verteld over de drie broers die Rome besturen, Pompejus, Crassus en Julius. Volgens C 147 en G 212 wordt Crassus naar Perzië gestuurd. Julius wordt op zijn tocht vergezeld door zijn neef Cassus. In C is dat correct weergegeven (daar sluit ook de etymologie van Cassel op aan), in G heeft blijkbaar een onjuiste identificatie plaatsgevonden.Ga naar voetnoot25 Uit de bovenstaand citaat blijkt nog op een andere manier dat G ten opzichte van C ingrijpend gewijzigd is. In G 246-247 staat inhoudelijk precies hetzelfde als in C 173-174 maar toch is de formulering tot in de rijmwoorden toe veranderd. Er zijn ook passages waarin op het eerste gezicht niet veel veranderd is, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar nadere bestudering duidelijkheid kan schenken over de oorspronkelijke tekst. De volgende passage komt uit de beschrijving van de vierde Beste, de jood Josua.
De lezing volgens C wekt achterdocht: de naam van de koning van de Amorieten wordt genoemd, die van de koning van Basan echter niet en van Amelek wordt niet gezegd dat het een koning bezat. De kopiist van G (of één van zijn voorgangers) is dat ook opgevallen. Ervan uitgaande dat er in G 332 eigenlijk coninc <van> Basan had moeten staan, is zijn gedachtengang duidelijk: allemaal een koning, geen van allen een naam. Toch was er een oplossing geweest die dichter bij C staat. In Exodus 17,8-16 wordt verslag gedaan van Josua's strijd tegen Amelek, maar nergens wordt vermeld dat dat volk een koning heeft. De bijbel vermeldt in Jozua 12,2 wel Sichon, de koning der Amorieten. In 12,4 wordt echter melding gemaakt van Og, de koning van Basan, een naam die zowel fonologisch als typografisch dicht bij oec ligt.Ga naar voetnoot26 Ik veronderstel dan ook dat in X★ op deze plaats de volgende drie versregels hebben gestaan: Ende die van Amelec verwan,
Ende <Og>, den coninc van Basan,
<Ende> Seoen, den coninc van Amoreen.
En daarmee heeft de auteur dan 2 van de 31 koningen genoemd, die deze held volgens Jozua 12,24 en C 263 in zijn leven verslagen heeft, een aantal dat in G 346 abusievelijk gewijzigd is in 21. Na al deze (tekst)kritiek op G mag niet onvermeld blijven dat er wel degelijk passages zijn aan te wijzen waar ten opzichte van C inhoudelijk iets wordt toegevoegd:Ga naar voetnoot27 Alexander die een arme man een stad geeft (G 127-135); Julius Caesar als eerste keizer (G 299-307); Judas als opperbisschop van de tempel (G 444-451); Artur die een innige band heeft met Maria (G 524-534) en die de Friezen genadeloos terugslaat (G 538-543); de afstammingsgeschiedenis van Godfried van Bouillon (G 644-649) en tenslotte in maar liefst 26 verzen de politieke voorgeschiedenis van de kruistochten, inclusief de pauselijke ruzie (G 658-685). Onder deze categorie vallen ook de hier en daar opduikende zegswijzen, bijvoorbeeld in G 118-119:Ga naar voetnoot28 Hier omme es wel dat eere groot,
Want so levet naer de doot.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte zijn er nog uitbreidingen die uit de tekst zelf gekopieerd lijken te zijn. Zo doet G 482-487 sterk denken aan een aantal verzen uit de proloog (G 10 en 34-35). Ook is de openingsformulering in G 400-401 identiek aan die in G 360-361. De geconstateerde verschillen tussen C en G zijn zo groot, waarbij C in de behandelde gevallen de meest oorspronkelijke tekst heeft of die in ieder geval dichter benadert, dat we kunnen spreken van afschrift G als het resultaat van een bewerking van de gemeenschappelijke bron. Ook is duidelijk dat het in veel van de hiervoor behandelde gevallen niet eenvoudig is om aan te geven waarom bepaalde gedeelten nu eigenlijk zijn toegevoegd, weggelaten of veranderd.
Ik hoop in het voorgaande aannemelijk te hebben gemaakt dat zowel L als C oorspronkelijker zijn dan G. Over de relatie tussen L en C valt begrijpelijkerwijs weinig te zeggen. Wel vermoed ik dat ook C een aantal afwijkingen van de gemeenschappelijke bron zal kennen. L geeft voor zo'n veronderstelling niet veel aanleiding.Ga naar voetnoot29 Afschrift G is er door de bewerking niet coherenter op geworden. Hoewel de hoofdtekst zo'n 150 verzen langer is dan in C, bevat slechts een klein deel daarvan informatie die als uitbreiding van de bestaande heldenbeschrijvingen relevant is. Daartegenover staan een groot aantal bewerkte passages die ten opzichte van de gemeenschappelijke bron verzwakt zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 De getallenstructuur in afschrift GUit de reconstructie van de tekstgeschiedenis blijkt dat de getallenstructuur niet in de gemeenschappelijke brontekst heeft gestaan. Afschrift G (of één van zijn voorgangers) is dus op een zodanige manier bewerkt dat de volstrekt willekeurige versaantallen zoals we die L en C aantreffen, per tekstonderdeel zijn uitgebreid naar precies 40 verzen of het dichtstbijzijnde veelvoud daarvan. Uitzonderingen hierop zijn de proloog en Karel, beiden verminderd tot 40. Van de beschrijving van Godfried van Bouillon resten ons slechts 72 verzen. Afschrift C echter vertelt na C 533 (corresponderend met G 705) over Godfried nog 48 verzen door. Omdat die verzen ook in al of niet bewerkte vorm in G terecht gekomen zullen zijn, dringt de conclusie zich op dat de integrale beschrijving van Godfried in de bewerking 72 + 48 = 120 verzen moet hebben geteld. Tenslotte acht ik het waarschijnlijk dat - analoog aan de proloog en voortbordurend op de daar weggelaten verzen die oproepen tot discussie - de epiloog die in C slechts 4 verzen telt, in G is uitgebreid tot 40. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat een bewerker die zich zoveel moeite getroost om een structuur rond het getal 40 aan te brengen, een epiloog handhaaft die zich aan deze structuur onttrekt. Voor deze veronderstelling pleit ook een codicologisch argument. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kienhorst - die een codicologische beschrijving van het Geraardsbergse handschrift maakte - merkt op dat het ontbrekende slot van G niet noodzakelijk aan een defect van het handschrift hoeft te worden geweten. ‘Aangezien de tekst onderaan een regel extra heeft [namelijk 29 in plaats van 28, HGS], bevatte ook de legger misschien niet meer tekst, en heeft de kopiist voor het laatste vers geen nieuw blad meer willen toevoegen.’Ga naar voetnoot30 Omdat Kienhorst elders naar aanleiding van ruimte op de bindtouwen constateert dat er mogelijk toch een katern ontbreekt, durf ik me te wagen aan een andere verklaring voor die opvallende extra regel.Ga naar voetnoot31 Volgens bovenstaande aanname zou voor de rest van de verzen van Godfried en de epiloog ruimte nodig zijn voor (120 + 40) - 72 = 88 verzen. Opgedeeld in porties van 28 verzen - het normale regelaantal van het Geraardsbergse handschrift - worden daarmee f. 184r tot en met de eerste vier regels van f. 185v gevuld. In de rest van het handschrift heeft de kopiist er echter voor gezorgd dat de langere teksten op een leeg blad kunnen beginnen, soms door opvulling met korte tekstjes, soms omdat de vorige tekst precies onderaan een blad eindigde. Dat laatste zou de kopiist in het geval van deze tekst ook kunnen bereiken door enkele keren een regel ‘in te lopen’, te beginnen op f. 183v, zodat op f. 185v een nieuwe tekst kon beginnen.Ga naar voetnoot32 Dit zou betekenen dat degene die G in het Geraardsbergse handschrift heeft afgeschreven van te voren rekening heeft gehouden met de mise-en-page: mogelijk een kopiist die de kant-en-klare bewerking van zijn legger overneemt, maar misschien wel de bewerker zelf, die de structuur natuurlijk zeer goed in zijn hoofd had.Ga naar voetnoot33 Als we de in G geconstateerde versaantallen met behulp van bovenstaande gegevens aanpassen, ontstaat een reconstructie van de structuur die de bewerker vermoedelijk voor ogen heeft gestaan.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bewerker heeft zich moeite getroost om een aantal van precies 40, 80 of 120 verzen te bereiken, maar hij heeft ook aandacht besteed aan een ‘hogere’ structuur. Niet alleen is de verhouding tussen de drie triaden van Negen Besten symmetrisch gemaakt (280-160-280), ook zijn er drie triaden van 40, 80 en 120 verzen te ontdekken, iets wat bewerkstelligd werd door Karel als enige held naar beneden af te ronden (van 48 naar 40 verzen) en Godfried als enige het eerstvolgende veelvoud van 40 te laten overschrijden (van 76 naar 120 verzen). Uiteraard geeft deze ontdekking niet op elke vraag een antwoord. Lang niet alle verschillen, zoals bijvoorbeeld de geconstateerde veralgemening en ontridderlijking, kunnen worden verklaard door het aanbrengen van de getallenstructuur. Ook is niet duidelijk waarom uit de proloog juist de, voor de interne coherentie zo belangrijke, verzen <L 13-14> zijn weggelaten en waarom bepaalde passages, zoals Julius' verklaring dat de Britten van Eneas afstammen (<C 189-197>), zijn weggelaten uit heldenbeschrijvingen die voor de structuur uitgebreid moesten worden. Bovendien is onbekend of de getallenstructuur en de andere bewerkingscategorieën in hetzelfde bewerkingsproces zijn aangebracht. De meest intrigerende vraag vormt echter de reden van de getallenbewerking. Het klinkt zo onwaarschijnlijk: een kopiist/bewerker verandert - als we aannemen dat de bewerking vijftiende-eeuws is - een tekst van meer dan een eeuw oud over een thema dat al ongeveer 150 jaar aanspreekt zodanig dat er een getallenstructuur ontstaat die aan de lezer/luisteraar wel bijna onopgemerkt moet blijven!Ga naar voetnoot34 Toch is dat de constatering. Alleen al uit het feit dat de proloog aantoonbaar is verminkt om de oorspronkelijke 44 verzen te verminderen tot 40, blijkt immers dat de getallenstructuur in de gemeenschappelijke bron nog niet bestond. Wat zou voor deze ingrijpende operatie de reden kunnen zijn geweest? Een poging tot praktische verklaring zou kunnen zijn dat G een afschrift is van een luxe handschrift waarin de tekst van elke van de Negen Besten in bijvoorbeeld twee kolommen van 20 regels was genoteerd, mogelijk vergezeld van een paginavullende miniatuur. Daarmee zou echter misschien wel de ‘lagere’ maar zeker niet de ‘hogere’ structuur verklaard zijn. Bovendien lijkt het onwaarschijnlijk dat een tekst zo ingrijpend herschreven moet worden uitsluitend vanwege de opmaakesthetiek en dus zonder getallensymbolische reden.Ga naar voetnoot35 In feite blijft er dan maar één mogelijkheid over: een bewuste getallensymbolische bewerking, die is aangebracht in een bewerkingsproces op grond van een eerdere versie.Ga naar voetnoot36 Maar de vraag naar het waarom is daarmee niet opgelost. Ik ben van mening dat voor een poging tot verklaring twee invalshoeken bijzondere aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dacht verdienen: de achtergronden van de middeleeuwse getallensymboliek en het ontstaansmilieu van het Geraardsbergse handschrift. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Getallensymboliek in de middeleeuwenEerder heb ik al aandacht besteed aan de middeleeuwse fascinatie voor getallensymboliek, waarbij de triadische opbouw van de Negen Besten als voorbeeld diende. Ook het getal 40, sleutel van de ontdekte bewerking, is een bekend symbolisch getal. Hopper geeft een aantal voorbeelden van bijbels gebruik (bijvoorbeeld het volk Israël dat veertig jaar door de woestijn moest trekken en Jezus die veertig dagen in de woestijn vastte) waarbij het steevast gaat om een ‘fated period’, een periode waarvan doel en duur door God voorbestemd was.Ga naar voetnoot37 In de juridische sfeer speelt het getal een vergelijkbare rol: een termijn besloeg vaak veertig dagen (vgl. het begrip quarantaine).Ga naar voetnoot38 Dat een tekst over de heilsgeschiedenis aan de hand van Negen Besten wordt voorzien van een tekststructuur opgebouwd rond het getal dat een door God voorbestemde periode aanduidt, hoeft dus geen grote verwondering te wekken. Maar wat is de zin van het aanbrengen van een getallenstructuur in zo'n omvangrijke tekst? Bij ontstentenis van een versnummering hoort of ziet immers geen mens de getallensymboliek in een dergelijk werk. We moeten rekening houden met de mogelijkheid dat dat ook niet de bedoeling van de bewerker is geweest: getallensymboliek hoeft niet altijd een signaalfunctie te hebben. De middeleeuwse gelovige zal de getallensymbolische verhoudingen in de opbouw van een kathedraal niet opgemerkt hebben, terwijl die daarin toch een belangrijke rol spelen.Ga naar voetnoot39 De architect heeft deze verhoudingen dan ook niet bedoeld om de gelovige mee te stichten maar om de Architect van het universum - er zijn afbeeldingen overgeleverd waarop God met passer en gradenboog staat afgebeeld - te eren.Ga naar voetnoot40 Een soortgelijke verklaring geldt voor getallensymboliek in teksten. ‘Het middeleeuwse wereldbeeld wordt sterk bepaald door de idee, dat heel de wereld ordelijk is. En omdat er correspondenties zijn tussen de menselijke activiteiten en de wereld, moeten ook menselijke activiteiten, inclusief tekstproduktie, ordelijk zijn.’Ga naar voetnoot41 De ontdekte getallenstructuur in afschrift G van Van den Negen Besten is niet het enige bekende literaire voorbeeld. Kazemier heeft aannemelijk gemaakt dat ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de tekststructuur van Beatrijs een getallensysteem is aangebracht. Zoals hij zelf al aangeeft - en Duinhoven is het daarin met hem eens - geldt voor zijn ontdekkingen dat ze stuk voor stuk toevallig zouden kunnen zijn, maar dat de onderlinge samenhang ervan het toeval uitsluit.Ga naar voetnoot42 Ik som zijn waarnemingen op.Ga naar voetnoot43
Deze vorm van merkwaardige, maar voor de gebruiker onzichtbare, getallenbewerking in een handschrift uit 1374 lijkt qua type dus sterk op de geconstateerde bewerking in het Geraardsbergse handschrift van 1465-1470.Ga naar voetnoot48 Daarmee is dit verschijnsel dus niet zo makkelijk chronologisch te duiden. Een voorzichtige poging om het voorgaande te betrekken op de persoon van de bewerker, toont iemand die doortrokken is van het christelijk neo-platonische denken en die een, van oorsprong ridderlijke, tekst als het heldendicht Van den Negen Besten - waarvan het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
thema op zich al getallensymbolische waarde heeft - voor het oog van God heeft willen vervolmaken door een tekststructuur aan te brengen rond het getal van het fatum: een geestelijke? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 Het Geraardsbergse handschriftEen andere opening tot verklaring biedt het ontstaansmilieu van het Geraardsbergse handschrift, een verzamelhandschrift dat - volgens de toewijzing van Pleij die door recent codicologisch onderzoek wordt ondersteundGa naar voetnoot49 - uit de Oostvlaamse stad Geraardsbergen afkomstig is. De getallenbewerking doet namelijk denken aan de vormexperimenten waarmee de rederijkers zich op grote schaal hebben beziggehouden. De rederijkerij is vooral bekend geworden door gekunstelde tekststructuren op kleine schaal, zoals rondelen, refreinen, acrostichons en kreeftdichten in de traditie van Antonis de Roovere, Eduard de Dene en Matthijs de Castelijne.Ga naar voetnoot50 In het Geraardsbergse handschrift komen enkele tekstjes voor die in deze traditie lijken te staan. Zo staat op f. 109r-109v een alfabetisch acrostichon met als motto: Hier moeghdi vinden de waerhe/Elc lettre gheverst by ABC. Op f. 153r-155v staat een lofzang op de vrouw, Van V lettren dat VVIJF bediet, waarin haar Virginitas, Virtus, Iustitia, Jubilatio en Felicitas aan de orde komen. Tenslotte staat er in het handschrift een aantal merkwaardige tekstjes waarin met behulp van streepjes verbanden worden aangeduid, zoals Van V ghenouchten (f. iiiv): Minder bekend is echter dat in de vroege rederijkerij ook langere teksten op deze manier werden vormgegeven.Ga naar voetnoot51 Mogelijk is de getallenbewerking in afschrift G het resultaat van een vormexperiment van een vroege rederijker. In dit licht is het extra te betreuren dat de epiloog verloren is gegaan, omdat daarin een bewerkersopmerking of zelfs een auteurs-acrostichon gestaan zou kunnen hebben. Het Geraardsbergse handschrift is - zo heeft Nijmeegs onderzoek uitgewezen - hoogstwaarschijnlijk een privé-verzameling van teksten, bijeengebracht door een seculiere geestelijke uit Geraardsbergen, die mogelijk deel heeft uitgemaakt van de broederschap van 12 priesters die in een bijgebouw van de Bartholomeuskerk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Geraardsbergen regelmatig bijeenkwam voor rederijkerachtige activiteiten.Ga naar voetnoot52 Behalve dat hij een voor pelgrims belangrijke tekst als Den wech te Roeme (f.iiiv-112v) in het handschrift opnam, zijn er verscheidene aanwijzingen dat deze geestelijke geïnteresseerd was in de bedevaart naar Aken, getuige het (z'n eigen?) pelgrimsverslag Vanden pardoene dat taken es xv daghen lanc beghinnende up der vii ghebroederen dach xste dach in Hoymaent alle vii jaren (f. 133r-134r) waarin onder andere Aken en Keulen bezocht worden. Als hij - onder de indruk van zijn ervaringen - bovendien verantwoordelijk is voor de toegevoegde regel G 637 in de beschrijving van Karel: tAken pleecht men sine casse te ziene, hebben we in hem, behalve de bezitter en samensteller van het handschrift, ook de getallenbewerker van Van den Negen Besten gevonden.Ga naar voetnoot53 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 ConclusieDe speurtocht naar het ontstaan en de achtergronden van de geconstateerde getallenstructuur in het Geraardsbergse afschrift van Van den Negen Besten heeft geleid tot een aantal inzichten. Bestudering van de overleveringsgeschiedenis heeft duidelijk gemaakt dat er grofweg een tweedeling te maken valt tussen de meer oorspronkelijke afschriften L en C, en het minder oorspronkelijke afschrift G. Het gemanipuleerde karakter van verscheidene passages in G dwingt ons tot de conclusie dat de geconstateerde getallenstructuur niet door de auteur van het gedicht is aangebracht, maar pas in tweede instantie door een bewerker. Deze praktisch ‘onzichtbare’ getallenstructuur vertoont overeenkomsten met de getallensymbolische aspecten in de Beatrijs en dus zijn we mogelijk een nieuwe literaire variant van de aloude middeleeuwse getallensymboliek op het spoor. Een voorzichtige verkenning van het ontstaans- en functioneringsmilieu van het Geraardsbergse handschrift wijst in de richting van een privé-verzameling van een vijftiendeeeuwse seculiere geestelijke, die waarschijnlijk deel heeft uitgemaakt van een Geraardsbergse literaire broederschap en die mogelijk ook verantwoordelijk is voor de getallenstructuur in Van den Negen Besten. Met deze verkenning zijn nog lang niet alle gerezen vragen naar tevredenheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beantwoord. Om meer duidelijkheid te krijgen over de wijze van bewerking zou een zoektocht naar de bronnen voor de toevoegingen perspectief bieden. Ook verdient de verhouding tussen het Comburgse en het Geraardsbergse afschrift een nader onderzoek. Wat is de verklaring voor de verschillen die niet in verband te brengen zijn met de getallenstructuur, zoals de veralgemening en ontridderlijking? In ruimer verband verdient het aanbeveling om door middel van nauwgezette vergelijking van verschillende afschriften van eenzelfde tekst varianten op te sporen die een verschil in functioneringsmilieu aangeven.Ga naar voetnoot54 Het feit dat zowel de Beatrijs als een van de overgeleverde afschriften van Van den Negen Besten - met waarschijnlijk meer dan een eeuw tussenruimte - een getallenstructuur blijken te bevatten, doet vermoeden dat we een tot nog toe ondergewaardeerde traditie op het spoor zijn. Het zou daarom een standaardroutine voor elke onderzoeker van middeleeuws tekstmateriaal moeten worden om, alvorens zich over thema's en motieven te buigen, in alle afschriften (!) na te gaan of er tekststructurerende vormkenmerken aanwezig zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SummaryThree copies of the early fourteenth-century Middle Dutch poem Van den Negen Besten (About the Nine Worthies) are extant. By comparing the text of these three manuscripts, it becomes evident that the poem preserved in the Geraardsbergen manuscript (Brussels, Royal Library Albert I, ms. 837-845) is characterized by an underlying structure based on the symbolic number 40. This numerical structure was not part of the original poem but a later addition, probably the work of one of the 12 secular clerics who constituted the literary fraternity of Geraardsbergen.
Adres van de auteur:
|
|