Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 325] [p. 325] Damon aan Leliaan. Hoe dus verstoord, puikschoone Leliaan? Hoe lang zult gy mijn zuivre min versmaan, En, schoon de smart my kwynend doet vergaan, Mijn bee niet hooren? Kan, daar 't verdriet ons leven ras verkort: De minlust op den duur ook minder wordt: Geen klagt, of traan, om uw gemis gestort, Uw hart doorboren? Gewis nooit stond een klip, of marmren rots Meer pal voor 't wôen van 't buldrend zee-geklots; Dan gy, verhard, uwe ooren sluit, ten trots Van all mijn klagten. Ach Leliaan! leg uwe strengheid af, Ligt vloekt ge eerlang, wen all uw schoon, als kaf, Vervliegt, die keus, die u leerde al te straf De min verägten. Wie zal, mijn lief! u dan beminnen? kom! Wil Damon toch, eer struiklende ouderdom 'T vel rimplig make, uw frissche leden kromm', Het jawoord geven. Ontvang, zie daar, dees ruiker tot een pand, Met tranendauw besproeid, vol liefdebrand Gestrengeld, ai! ontvang mijn regtehand, Mijn ziel, mijn leven! [pagina 326] [p. 326] Hoe blijft gy nog halstarrig by uw zin? Nog dus ontaard van reine wedermin, Dat ik uw hart, wat of ik ooit begin, Toch niet kan raken? Heb dank, dat gy uw stuurschen aart aan my, Niet hebt ontveinsd: vaar, stijfkop! trotsche pry! Vaar eeuwig wel! dat andren om u vry In liefde blaken. J.V. 1775. Vorige Volgende