Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde
(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– AuteursrechtvrijProeve van oudheid-, taal- en dichtkunde. Dulces ante omnia musae, Utrecht 1775
-
gebruikt exemplaar
exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: S.Ned. 61 8080
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde uitgegeven door het genootschap Dulces ante omnia musae in 1775.
redactionele ingrepen
Eerste deel: p. π1 en π2 zijn waarschijnlijk p. *8r en *8v, tussen *1v en *2r ingeschoten.
Eerste deel p. *2r: de kop ‘Eerste deel’ is tussen vierkante haken toegevoegd.
Eerste deel p. 125: deze pagina bestaat alleen uit noottekst, vanwege de facsimile is de pagina er niet tussenuit gehaald, de tekst ‘noottekst’ is neergezet.
Tweede deel p. III: de kop ‘Tweede deel’ en ‘Voorrede’ zijn tussen vierkante haken toegevoegd.
Tweede deel p. 49: noot 11 heeft geen nootverwijzing in de tekst en is daarom door de redactie geplaatst.
Tweede deel p. 57: noot 35 heeft geen nootverwijzing in de tekst en is daarom door de redactie geplaatst.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de db nl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (eerste deel: p. *1v, π2, π2v, 311, 312; tweede deel: p. II, XXX en 272) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[Eerste deel]
[pagina *1r]
PROEVE van OUDHEID- en TAALKUNDE.
[pagina π1]
PROEVE van OUDHEID-, TAAL- en DICHTKUNDE, door het genootschap DULCES ANTE OMNIA MUSAE.
TE UTRECHT,
By { A. van Paddenburg
{ J. van Schoonhoven en comp
MDCCLXXV.
[pagina 306]
BLADWIJZER der STUKKEN.
Proeve van Oudheid- en Taalkunde. | |
Betoog der nuttigheid en noodzaaklijkheid van de beoefening onzer moedertaal, door M.T. | Bladz. 1 |
Vertoog over de dienstigste middelen ter verbetering der Nederduitsche taal, door denzelfden. | 15 |
Aanmerkingen over de oorzaken van de verscheidenheid der tongvallen, door G.J.N. | 21 |
Verhandeling over den oorsprong onzer moedertaal; dienende tot eene inleiding op de Volk- en Taal-verspreiding van den Heer L. ten Kate, door G. 't H. | 34 |
Bedenkingen over de Perzische en Nederduitsche taal, door denzelfden. | 47 |
Tegenbedenkingen, door W.R.N. | 51 |
Antwoord, door G. 't H. | 53 |
[pagina 307]
Aanmerking over de overëenkomst der Hebreeuwsche en der Nederduitsche taal, door denzelfden. | 56 |
Brief over Theodericus, Diederik, Diet, Eo en Ie, Leudi, Feudum, Alodium, enz., door A.K. | 59 |
Eenige Aanmerkingen, betreffende de spelling, door M.T. | 79 |
Dichtlievende Aanmerkingen over de Grafschriften, Bijschriften, en Puntdichten. | 103 |
Antwoord wegens het Grafschrift van Johnson, door den Heer M.T. opgegeven, en waar over zijn Wel Ed. onzen smaak wenscht te weten, door M.S. | 112 |
Wederäntwoord, door M.T. | 114 |
Gissingen over het woord Ingenieur, door J.F.R. | 116 |
Over den geslagtnaam van Hamel, en de woorden Maal, Ham, Hamel, enz. door denzelfden. | 126 |
Onderzoek over de bewoording komen te doen, komen te zien, enz., door denzelfden. | 135 |
Toegift over dan en als, door denzelfden. | 145 |
Over komen doen, en komen te doen, door M.T. | 147 |
[pagina 308]
Over het woord preuts, door G. 't H. | 150 |
Over de woorden prat en pratten, door denzelfden. | 154 |
Over schoorsteen en schoorvoetende, door M.T. | 157 |
Over de St. Antonis Verkens, door C.A.v.W. | 174 |
Over zeker oud opschrift aan de Kerk aan den Stichtschen Berg, door denzelfden. | 183 |
Over slaak en slaken, door G. 't H. | 191 |
Over slaak en slaken, door M.T. | 193 |
Over de afleiding van Scharlaken en Lak, door denzelfden. | 201 |
Dichtlievende Aanmerkingen, door M.T. I Aanmerkingen over het Zes-span. | 210 |
II. Over golfjes kemmen. | 217 |
III. Over netten. | 218 |
IV. Over oogelijn. | 220 |
V. Aanmerking op Poot en J.V.I. | 222 |
VI. Aanmerking op Sannazaar, Vondel en Poot. | 225 |
Proeve van Welsprekendheid. | |
Bespiegeling over den Vrede, door G.B. | 232 |
Rampen des Oorlogs, door denzelfden. | 239 |
[pagina 309]
Overdenking over den voorspoed der Godloozen in dit leven, door N.B. | 250 |
Proeve van Dichtöefening. | |
Veiligheid in Christus, door N.H. | 249 |
Ezaus weeklage over het verlies van den vaderlijken zegen, door denzelfden. | 263 |
Het Danklied van Mozes, na Israëls uittogt uit Egipte, gevolgd naar het Latijn van den Heer Petrus Francius, door H.A.B. | 267 |
Dichtkundige bespiegeling van 's Heilands opstandinge, door denzelfden. | 278 |
De Voorzigtigheid aan een Godloochenaar, door J.S. | 282 |
Kresus aan Solon, door N.H. | 286 |
Publ. Kornelius Scipio de Afrikaner aan K. Lelius, door denzelfden. | 291 |
De Godsdienst in het album van den Heer A.v.d. Berg, door I.v.N. | 295 |
Aan Liberius, ijverigen voorstander der Fabelkunde, door denzelfden. | 296 |
Gegronde klagt, door denzelfden. | 299 |
Op het Beeldenschrift der Roomschgezinden, door G.J.N. | 300 |
Op de beeldtenis van Duc d'Alb, door |
[pagina 310]
denselfden. | 302 |
Taalkunde, door J-S. | 302 |
Klinkert, aan het Genootschap, door M.S. | 303 |
Antwoord, door J.B.H. | 304 |
Ander antwoord, door P.B. | - |
Aan Polemon, door I.v.N. | 305 |
TER BOEKDRUKKERIJE van J.J. BESSELING.
[Tweede deel]
[pagina I]
TWEEDE PROEVE van OUDHEID-, TAAL- en DICHTKUNDE, door het genootschap DULCES ANTE OMNIA MUSAE.
TE UTRECHT,
bij A. van Paddenburg en J.M. van Vloten
MDCCLXXXII.
[pagina XXV]
BLADWYZER der STUKKEN.
Proeve van Oudheid- en Taalkunde.
Taalkundige aanmerkingen, by gelegenheid van sommige aanteekeningen van den Heer Balthazar Huydecoper op Melis Stoke, door Z.H.A. I. Ende. | Bl. 1 |
II. Gere, geren. | 7 |
III. Beeten. die gone. | 17 |
IV. Dertiendag, twaalfdag. | 21 |
V. Begaden. | 26 |
VI. Rijm. Gesmyde. Voorboeg. Gereide. Lyden. | 29 |
Taalkundige en andere aanteekeningen over het zoogenaamde Privilegium Trinitatis, door Hertog Jan, den derden, van Brabant, verleend aan de Hoofdstad 's Hertogen-Bosch, door W.C.A. Jun. | 43 |
Aanteekeningen over eenige woorden, welke men in het Woorden-boek van Kiliaan in het geheel niet, of in andere beteekenissen vindt, getrokken uit de Turben op de Kostuimen der Hoofdstad 's Hertogen-Bosch, door denzelfden. | 87 |
Lijst der Woorden in de twee voorgaan- |
[pagina XXVI]
de Verhandelingen uitgelegd, welke by Kiliaan niet, of niet in die beteekenissen, gevonden worden. | 97 |
Onderzoek wegens het onderscheid, dat Ten Kate stelt tusschen een, ien, en een, ene, tusschen geen, geene, en de gene die, deze en gene, enz. door Z.H.A. | 100 |
Over den uitgang van den tweeden Persoon in het enkelvoudige der gebiedende wijs, door I.D.L. | 116 |
Verhandeling over de Vorming der zelfstandige Naamwoorden door het achtervoegsel heid; en van de afleiding der woorden Mensch en God, door I.D.L. | 125 |
Over den uitgang der Praeterita: Gelacchen, gebakken; gewoon, in 't meervoud. gewoonne, door I.D.L. | 133 |
Aanmerkingen over het vermyden van Basterd- en het invoeren van Verouderde Woorden, door C.N.V.E. | 137 |
Bedenkingen over de oorzaak van het onderscheid tusschen Nog, adhuc, en Noch, neque, door J.P. | 151 |
Aanmerkingen over slaak, en slaken; ontslaken; bespieren, door M.T. | 163 |
Verhandeling over de Woorden, Barn, Bern, Born, door N.B. | 170 |
[pagina XXVII]
Ophelderingen van sommige Woorden, welke by Kiliaan niet gevonden worden, door R.B. | 179 |
Vertoog over eenige Middelen ter vordering in Taal-, Oudheid-, en Dichtkunde, door M.T. | 204 |
Geschiedenis der Rederijkkamers der Hoofdstad en Meyerye van 's Hertogen Bosch, door W.C.A. Jun. | 213 |
Proeve van Welsprekendheid.
Morgengedagten, door F.v.G. | 254 |
Brief aan Amélia, over de Eeuwigheid, door denzelfden. | 259 |
Dublar, door J.P.K. | 267 |
Proeve van Dichtöefening.
Lof van den Winter. | 273 |
De Verheerlijkte Jesus op den Throon van God, door F.v.G. | 279 |
Lofzang, door J.P.K. | 289 |
De intrede van eene Zalige in den Hemel, door denzelfden. | 293 |
Lofzang, door denzelfden. | 297 |
Parodie van Horatius, door Y.V.H. | 300 |
De Engelen Zang by 's Heilands Geboorte, door A.R. | 302 |
[pagina XXVIII]
's Menschen hart, niet minder verraderlijk dan Judas, door J.W.v.C. | 303 |
De ware Troost. | 304 |
Klaagzang, ter gedagtenis van mynen vriend Jonkheer David Ferdinand Godin, door J.H. | 305 |
Aan den nieuwen Bard, of den dichter der zo genaamde Bardietjes, door Z.H.A. | 309 |
Montigni aan zyne Huisvrouw, door J.W.V.C. | 313 |
Op een Canarievogel, door J.V.E. | 316 |
Het Heidensch Godendom, door G.J.V.D. | 317 |
De grootste Held, door J.V.B. | 318 |
Op eenen onbedachtzamen Zeetogt. | 319 |
Op het zien vangen van een Kikvorsch, door J.V. | 320 |
Silvaans Heldenmoed, door denzelfden. | 323 |
Damon aan Leliaan, door denzelfden. | 325 |
Nugator, door denzelfden. | 327 |
Grafschrift voor Mylords Hond, door denzelfden. | 329 |
Aan Kordatus, door denzelfden. | - |
De dichter en de Nagtegaal, eene Fabel, door H.V.A. | 330 |
Op de Vriendschap, door J.P.K. | 332 |
Geld- en Eer-Zucht, door J.V.H. | 335 |
De Utregtsche Avondstond, door denzelfden. | 336 |