Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde
(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij[Eerste deel] | |
[pagina *2r]
| |
aan de MAATSCHAPPIJE der NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE TE LEIDEN wordt deze PROEVE VAN OUDHEID-, TAAL- en DICHTKUNDE eerbiedigst OPGEDRAGEN door derzelver HOOGÄGTEREN, de LEDEN des UTRECHTSCHEN GENOOTSCHAPS DULCES ANTE OMNIA MUSAE. | |
[pagina *3r]
| |
Voorrede.Bescheiden Lezer! Het genootschap, welk u eene proeve zijner oefeningen aanbiedt, werd, eerst, opgeregt, in het jaar 1759, door eenige jongelingen, welke zig te dien tijd op de Utrechtsche hooge school in de Godgeleerdheid en Regtskunde oefenden. De voornaamste aandrijvers tot den loflijken arbeid, dien men der Taal- en Dichtkunde wijdde, waren de Heeren Henrik Arnold Kreet, thans Advokaat te Rotterdam, en Adriaan Kluit, thans Rector en Lector te Middelburg. Het gezelschap werd een' tijd lang gaande gehouden door zes gewone Leden, onder welke de Heer | |
[pagina *3v]
| |
Leonard van Wolde was, die tot veel opwekking strekte, doch, reeds voor eenige jaren, toen Predikant te Gorinchem, in de vaag zijns levens, der Kerk en Geleerdheid ontrukt is. Het zelfde zij gezegd van den Heer Wouter Rudolf Nanninga, Doctor der Godgeleerdheid, en Predikant te GongrijpGa naar voetnoot(*). De gewone leden werden, na eenige jaren, tot buitengewone, en deze, vervolgens, tot honoraire ledenGa naar voetnoot(†) verkozen; en het getal der Gewonen werd telkens aangevuld uit Studenten der hooge school. Ook werden er eenige liefhebbers buiten de stad verzogt, deel te nemen in ons genootschap, en, deels, tot buitengewone, deels, tot honoraire leden aangesteld. Sommigen der Utrechtsche Hoogleeraren, | |
[pagina *4r]
| |
en eenige andere Oudheid-, Taal- en Dichtkundigen, binnen de stad, hebben, des verzogt, ons ook wel met hunne tegenwoordigheid willen verëeren. Onder dezen was de kundige Heer Marten Schagen, Leeraar der Doopsgezinden in deze stad; nu reeds voor weinige jaren, overledenGa naar voetnoot(§). Ja zelfs hebben wij 't geluk gehad, dat ons gezelschap, min of meer, den grond hebbe helpen leggen tot de beroemde Leidsche Maatschappij van Taal- en DichtkundeGa naar voetnoot(†). Het gewoon en eigenlijk werk is ondertussen altijd door de jonge liefhebberen en gewone leden verrigt. Derhalve behoeft men zig niets groots voor te stellen van de volgende verhandelingen of Dichtstukken, die, tot eigene oefening opge- | |
[pagina *4v]
| |
steld, alleen daaröm der Nederlandsche weereld worden medegedeeld, om dat men oordeelde, dat zij niet ongeschikt waren tot opwekking van meer gevorderde liefhebberen, om dezelfde stoffen uitvoeriger en naauwkeuriger te behandelen, of, om dat sommige stukken, door de Buitengewone of Eere-Leden ons medegedeeld, ook voor anderen nuttig en aangenaam konden zijn.
Wij geven hier slegts eenige proeven. Vinden zij goedkeuring, zo zullen wij, mogelijk, in het vervolg, nog anderen geven. Er zijn ook reeds anderen in de Maandelijksche Bijdragen, en in de Nieuwe Bijdragen. Onze spelling is, ten grooten deele, naar de regelmaat der taal, en het wettig gebruik, door eenige regelen bepaald: het geen in dezelve niet bepaald was, is geschikt naar de gewoonte van hem, dien de zorg over de uitgave was aanbevolen. Hij hoopt, zig daar van redelijk wel | |
[pagina *5r]
| |
gekweten te hebben, en verzoekt, dat gij den zetter wilt wijten, dat er bladz. 288., reg. 8. van ond., sta: ‘Die zig in haren tijd, enz.’ in plaats van: ‘Die zig, en haren tijd, enz.Ga naar voetnoot(*)’ De Lijst der | |
[pagina *5v]
| |
Leden is geschikt naar den tijd, in welken zij in het Genootschap kwamen. Niets hebben we u meer te berigten: des wenschen we u heil; en ons Nederland naauwkeurigheid en goeden smaak!
Utrecht, den 15den van Wintermaand, 1774. |
|