Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 323] [p. 323] Silvaans heldenmoed. Dulce & decorum est pro Patria mori. Horat. Ik voel een edel vuur ontvonken al mijn âren, Om op de fikse snaren Van mijn gespannen lier, een heldren toon te slaan, Ter eere van Silvaan: Hem voegt een gloriekrans van eeuwig groene blaren, Geslingerd om de hairen, Een krans van zonnegoud (zijn heldenmoed ten loon) Hem past een Elpen troon. De Aloudheid dreune vry van Cezars dappre daden, Van Helden, rijk beladen Met voor hun Vaderland zoo duur verkregen lof: Mijn zang heeft grootscher stof. Doch wie vermag Silvaan te malen naar het leven! 'k Heb my te stout begeven, In deze zee van roem met myne poëzy. Apollo! sta my by! Daalt ijlings naar beneen van Pindus hooge tinnen, Beminde zanggodinnen! Geeft myne zangeres, die hier verlegen staat, Nu vinding, zwier en maat. Uw gunst verleen' my een der schugste Feniksschagten, En vuur aan mijn gedagten; Dan staak uw opzet liefst, mijn Nimf! my schrikt de straf Van Dedals zoon hier af. [pagina 324] [p. 324] Ligt mogt u zwaarder lot dan hem nog overkomen, Al wierden al de boomen In pennen zaam hervormd, in inkt zelfs de Oceaan, Arkadiën in blaan; Ofschoon het starrenheir veranderd wierd in tongen, Nooit wierd zijn roem volzongen, Van wien de lofbazuin der Faam nog verder klinkt. Dan Febus fakkel blinkt. 'k Zal des, om niet van 't spoor door zoo veel lofs te dwalen, Eén wonder slegts verhalen. Hy schoot een gantschen zwerm van spreeuwen met zijn boog, Den boom uit, dat hy vloog. J.V. 1774. Vorige Volgende