| |
| |
| |
Brief aan Amélia, over de eeuwigheid.
Ik leef nog - ik leef - ja ben zeer opgehelderd. Alle myne kragten voel ik wonderlijk zamenkomen (o misschien is het de aangename voorbode des doods!) om u voor de laatste maal te schryven. Gy ontvangt dan nog een' brief van mijn trillende hand, dien gy mogelijk niet gewagt had. Ach mijn lieve vriendin! laat hy u des te dierbarer zijn, en bewaar hem, zoo lang gy op de weereld zijt, om aan my te gedenken. Het zal, denkelijk, de laatste zijn. Mijn ligchaam is al zwakker en zwakker geworden door de hevige folteringen der pijn: het laatst van mijn lyden is my eenigzins bitter; maar als ik daar aan denk, mijn lieve Amélia! wat mijn Heiland wel onschuldig geleden heeft, en dat dat lyden veel zwa- | |
| |
rer was, dan bewonder ik zyne liefde, en vergeet, in die heilige verrukking, my zelven en all myne rampen. ô Wat leer ik dan duizend dingen, die gy in voorspoed niet leeren kunt. Wat krijg ik dan veel kundigheden, die ik in den Hemel uitbreiden zal: en als ik dan denk, dat het haast gedaan is, dat het zagte graf mijn rustend gebeente haast dekken zal, en dat myne vrienden my op aarde gelukkig zullen noemen, als ik daar boven verheven ben, en by den Heiland hun het goede toebid - o myne Amélia! dan voel ik all de kragt van Jesus godsdienst eerst volkomen in myne ziel - dan hijg ik al wagtend naar eene zalige ontbinding. o Wat zal die verandering aangenaam zijn, Amélia! die ingang in den Hemel! o wat zal dat heerlijk zijn, als ik voor het eerst voel, dat ik niet meer zondig, dat ik zonder ligchaam ben, en een geheel nieuw en verhevener gezelschap krijg. - o wat zal dat een verrukkende vreemdheid zijn! Als ik dan all die oude heiligen, en, dat onëindig verhevener is -, als ik dan den middelaar zelven leer kennen, en met hem omga, en enkele onäfgebrokene eeuwige godsdienstige aandoening ben.... Ach.. ik verlies my zelven, Amélia;... maar ach, ik voel ook, dat ik nog op aarde ben! Maar ik zal
| |
| |
tog wel eer in den hemel zijn, dan gy, Amélia, en als gy dan ook sterft en in ons hemelsch gezelschap komt - als de Engelen uw ziel dan zagtjes in den hemel voeren, en wy elkander kennen.... o myne vriendin! wat zullen wy dan volkomene volmaakte eeuwigdurende vreugde hebben. Ach! verrukkende eeuwigheid! gy neemt myne geheele ziel in, gy vervoert my op vlugge wieken van heilige verbeeldingen by den eeuwig levenden - gy voert my reeds op in de wooningen des lichts, gy vervult my met heilige verrukkingen, gy doet my reeds instemmen in de harmonische lofgezangen der Engelen. Uwe eerweerdigheid neemt myne geheele ziel in, o eeuwigheid! - Niets is ontzaglijk voor den Christen, Amélia! de ongodist voelt zijn geheel hart ontroerd, alle zyne aandoeningen slaan aan het woeden, zyne geheele ziel wordt met schrikbarende ijslyke wanhopende gedagten vervuld; hy knerst op zijn tanden, hy brult en vliegt verwoed, als hy denkt, dat de duivelen hem kluisteren, hem in eeuwige banden sluiten, en altoos, met all de verdoemden, plagen zullen, en hy zoo de eeuwigheid in moet. Maar zagter, tederer, en aandoenlyker, verwagt de Christen zyne eeuwigheid. Hare gedagte ont- | |
| |
zet hem, maar vervrolijkt hem; hy vloeit in zagte bespiegelingen weg. Als hy voelt, dat hy, in 't eeuwig verbond verkoren, van Jesus verlost, en van Jesus in den hemel geleid zal worden; dan verheugd hy zig, dan is hy sterk, en verheft zig boven de woede des ongevals. In de laatste oogenblikken doet de duivel nog eene poging om ons te beangstigen - maar Christus geeft een wenk - de duivel siddert, de Engelen zijn by ons - wy triumpheren! wy gaan den hemel in. O heerlyke overwinning van alle de heiligen! o zalige intrede in die groote verzamelplaats van alle de door Jesus bloed gekogte verlosten! - - Ik ben er haast, Amélia, ik voel het, dat Jesus my haast wenken, my tot zig nemen zal; ja, zonder zonde zal ik haast by God zijn: ik zal haast het werk der hemellingen doen. Die pryzen God eeuwiglijk: die verheerlyken hem zonder ophouden; die pryzen geduriglijk den groote volbrenger van het verlossingswerk, die vervrolyken de heiligen altijd, door den lof van hunnen verlosser te zingen, en dan zingen de heiligen mede. Dan dringen ze dieper tot de verhorgenheden der Godheid in. Elk oogenblik is voor de hemellingen een stap in vordering. De natuur van den eeuwigen
| |
| |
leeren ze meer kennen; de godlyke eigenschappen zien zy dieper in, en, onder die eigenschappen, de groote liefde van het verlossingswerk. Zy hooren altijd het voorgebed van Jesus, zy zien gedurig de nieuwe heiligen, de altijd bezige Engelen in het brengen van de verkorenen. Haast zullen ze my zien; en ik hen. Wy zullen elkanderen kennen. Wy zullen elkander geluk wenschen, en altijd het oog op Jesus houden. Ik zal myne vriendinnen en heilige vrienden in den hemel vinden, en als de overigen, die nog in de wooningen van het stof zijn, dan ook komen, dan zullen zy my zien. Dan zullen wy te zamen op nieuw God loven, volmaakt, volkomen, als heiligen, als uitverkorenen Gods. O wondere omgang der geesten! gy zult elkander verstaan, o hemelsche zielen, wat zal uw spraak zyn? Nu is 't my verborgen, maar dan zal mij die volzinnige taal bekend zijn, als ik by de geesten ben..... Nog verhevener voorregt! onze ziel niet alleen, maar ook ons ligchaam zal vatbaar voor gelukzaligheden zyn. Ons ligchaam zal ook verheerlijkt worden; dat zelfde ligchaam, dat eeuwen agter één in het somber graf woonde, van de geslagten der levenden met eene heilige eerbied beschouwd. Ja!
| |
| |
als de zon by 't vallen van den dag een zagt en flaauw schijnsel, van agter de hooge beschaduwende boomen des kerkshofs, op onzen grafzerk geeft, als de gansche natuur in eene heilige eerbied sidderen zal; dan zal er schielijk een geruisch, een schelle stem van den Engel des verderfs gehoord worden. De weerelden zullen er van beeven: de grondslagen der aarde worden omgeworpen; de elementen vermengd; en alles vergaat. Het hoofd der Engelen zal de ligchamen der dooden uit de graven roepen. All wat een ligchaam gehad heeft, zal het het weer krygen. Dan varen de uitverkorenen er meê op tot God, en krygen hun eeuwig oordeel, dat de eeuwige bestemming tot altoosdurende gelukzaligheden is. Aanstonds verschynen zy aan Jesus regtehand op de wolken. Zy oordeelen met hem de geslagten der weereld. O heilig opslaan der boeken....; uw naam wordt gezogt, overige stervelingen! dat zal uwe eeuwigheid bestemmen. IJslyke gedagte! uw naam wordt niet gevonden - gy zijt voor eeuwig van God gescheiden - naar de duivelen verwezen. Maar wy heerschen op Gods troon. Alle de gezaligden zijn binnen. Wy regtveerdigen God. De tijd is vervlogen: de weerelden zijn
| |
| |
vergaan: er is niets, dan eeuwigheid. O oneindige uitzigten! het oog der sterflyken is niet vatbaar voor deze heerlijkheid. De zaligen zullen het zien; zy zullen het ondervinden: voor hun is eene eeuwigheid, om God te loven: nu zijn zy als de onëindige. Niets kan hen van God, niets van Jesus scheiden. Nu wordt hunne kennis gevolmaakt. De Engelen eeren hen. Zy leeren onäfgebroken: Nu pryzen zy den Middelaar in de onëindigheid. Alles ademt liefde, grootheid, heiligheid. Nu houden zy zig op in de nieuwe aarde: dan vliegen zy tot God. Alle de geslagten der weereld pryzen nu God gezamenlyk als den grooten Schepper der natuur - allen, Jesus, als den eeuwig lievenden middelaar. Allen zien het verlossingswerk, met eerbiedigheid, dieper en dieper in. En loven den Messias, met alle de Engelen. Den Geest, die hen geleidheeft, verheerlyken zy eeuwig, en alle de hemellingen heffen den drieëenigen God een vrolijk lofrijk concert aan. Maar groote verscheidenheid in de eenstemmigheid der Godverheerlykingen! ieder prijst op zyne wijs, ieder leert God in byzondere onderwerpen verheerlyken. De grond is in den tijd gelegd. De toen opgedane kundigheden zijn nu reeds onëindig
| |
| |
vergroot, en van eeuwigheid tot eeuwigheid worden zy uitgebreid. Een algemeene bezigheld heerscht in den hemel. Ieder doet zijn taak af, en alles vloeit tot het groote werk by een. Allen verheerlyken zy God, en dat tot in de onëindigheid. Duizenden, tien duizenden, millioenen van eeuwen by elkander gedagt kunnen het denkbeeld niet vormen. O begin zonder einde! ach! alles schemert om my heen. Ik zink weg in verrukkingen. Vaar wel, myne lieve Amélia! wy zien elkander by Jesus in de eeuwigheid.
F.v.G.
|
|