Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde
(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij
[pagina 179]
| |
Ophelderingen van sommige woorden, welke By Kiliaan niet gevonden worden.Degher. Dit woord vind ik by Kiliaan niet. Dezelve heeft maar alleen te deghe, en zet het over, integre, probe, recte: in dien zin wordt het nog bedendaagsch gebezigd, als men zegt, iets ter deghe doen.
Weleer wierd dit woord degher dikwijls gebruikt van eenen schuldenaar, welke, als hy zynen schuldeisscher ten vollen voldaan had, gezegd wierd degher betaald te hebben. In zodanigen zin komt het zelve voor, in een' gerigtelyken opdragtsbrief van een jaarrente uit een huis binnen Oldenzaal, van den jare 1442., waarin de eigenaar die rente betuigt verkogt te hebben, umbe ene summa van ghelde, die em degher all ende well tot oeren wille betaelt weren. | |
[pagina 180]
| |
In een' anderen brief van 1447., insgelijks door het Gerigt van Oldenzaal opgegeven, komen dezelfde woorden voor.
In een' soortgelyken van 1437. bekent de Verkooper van eene jaarrente uit zijn goed, dat de kooper hem dairvoir hefft ghegeuen ene summa gheldes, die ons degher ende alinck to onsen willen wal betaelt is. In verscheidene dergelyke opdragtsbrieven is my deze spreekwijs voorgekomen. Edoch deze drie bygebragte voorbeelden zullen denkelijk genoeg zijn ter bevestiging van 't gebruik dezes woords.
Duyst-holt. In een ouden verpagtingsbrief, waarby de Prior, en 't gemeene Convent der Regulieren des Kloosters te Albergen in den jare 1463. verpagt hebben een erve en goed, onder Almelo gelegen, vind ik, onder andere voorwaarden, deze, dat de Meijer of Pagtenaar, noch nemant van zijnre weghen eyken holt op den erue zonder orlof der eigenaaren of verpagters, houwen sal, ende dat hy dat erue nijcht onredelike van Duystholte bloten en sal. In den eersten opslag, schijnt het eenigzins onzeker, wat men hier door Duystholt verstaan moet; indien men aanmerkt, dat hier Eyken holt | |
[pagina 181]
| |
en Duystholt, als 't ware, tegen malkanderen over gesteld worden, en zoo men door Eyken holt hier verstaat opgaande eiken stamboomen, of zoogenaamd groot hout, zal men mogelijk door Duystholt moeten verstaan, 't geen anders Akkermaalshout, of Heggehout, genoemd wordt, en dat om de zeven, negen of tien jaar tot klein brandhout gehouwen en gebruikt wordt; indien men nu in dezen zin dit woord neemt, zoude het beteekenen Duizendhout, of dergelijk, 't geen by 't getal van 1000 verkogt wordt; zijnde dan het eerste gedeelte van dit zamengestelde woord, het oude Duyst, het geen Kiliaan vertaalt door mille; en waarvan de nieuwe Uitgever van Kiliaan in zyne aanmerkingen eenige voorbeelden heeft bygebragt.
Esche. Het is overbekend, dat het woord Esch een soort van boom beteekent. By Kiliaan vind men Esch / fraxinus, hiervan Esschenhout, by ieder een genoeg bekend.
Maar eene geheele andere beteekenis moet dit woord oudtijds ook nog gehad hebben. Ik zal eerst eenige plaatsen uit oude Brieven bybrengen, en dan zien, of, uit vergelyking | |
[pagina 182]
| |
van die, de beteekenis kan gevonden worden.
In een' brief van den jare 1451. wordt gemeld een stuk boulandes belegen op ten groten Essche tot Oldenzaal. In een anderen opdragtsbrief van 1461. wordt gewag gemaakt van een erue ende guet belegen by der Stat van Enschede by den Essche. In een anderen brief, door den Rigter van Schuttorpe in de Graafschap Benthem in 1447. afgegeven, wordt eene jaarrente verkogt van dree Auerlendessche Rijnsche Guldenen - wt eenen stucke Landes ghelegen opten Hurunghes Essche tusschen lande der kerken van den Ghildehuus ende Heeren Wessels. Nog in een' brief van den Rigter te Hardenberg van den jare 1452. vind ik gewag gemaakt van twe mudde pachtroggen jaarliker renthe wt enen stucke landes ghelegen in Vadeler Essche. In eene Erfverdeeling of Maagscheiding van 't jaar 1482. worden aan één' der Medeërfgenamen toegedeeld twee mudden erfslyken roggen, gerichtelyke ghevestighet wt enen stucke landes belegen op Vadeler Essche. In een oud Register der goederen van 't Klooster te Albergen, in Twenthe gelegen, geschreven in het laatst der vijftiende eeuw, wordt, onder andere goede- | |
[pagina 183]
| |
ren, opgeteld: Item een stucke over den Esch gheheten die kerkacker; als mede, item die mate over den Esch: en naderhand nog eens: item dat lange smalle stucke in den Dinsel neven Dammine lande mit enen anderen stucke op ten Esch gheleghen. In een' anderen koopbrief, van 't jaar 1435. wordt verkogt eene jaarrente van drie Rijnsche Gulden wt erfnissen en de guede - beleghen op den groten Essche tot Oldenzaal. Eindelijk, om geene voorbeelden thands meer by te brengen, in een' Erfwinningsbrief, van den jare 1459., waarby het volhoorige Erve en Goed Kengering, in de Heerlijkheid van Almelo gelegen, in Erfwinning aan den oudsten zoon wordt overgegeven, wordt, onder andere voorwaarden, ook bepaald, dat de nieuwe Erfwinnaar aan zyne Moeder voor haar negendeel na lantgewoente zal moeten overlaten dat stuk roggen landes van enen halven mudde op den Esshe, en dat hy oer dat zelve gelijc den symen bouwen, messen ende begaeden sal.
Indien men nu deze bygebragte plaatsen met malkanderen vergelijkt, zal het niet ongemakkelijk zijn, de beteekenis van dit woord vast te stellen. | |
[pagina 184]
| |
Het komt my voor, dat men in Twenthe, en mogelijk elders, door Essche dat gene verstaat, 't geen men nog hedendaags op Veluwe, en meer plaatsen van Gelderland, noemt eene Enck / insgelijks een woord, 't geen men te vergeefsch by Kiliaan zal zoeken; Enck beteekent een vlakte, door geene boom en of heggen afgescheiden, maar uit verscheiden stukken Bouw-, of ook wel Weilanden bestaande, welke, aan malkanderen liggende, door niets, dan, wanneer het Bouwland is, door scheidvoren, onderscheiden zijn, of, indien het Weilanden zijn, een soort van gemeente uitmaakt, en onäfgescheiden aan malkanderen ligt, als wanneer ieder der Eigenaren, naar grootte zynes eigendoms, in zodaanigen Enck of Essche een zeker getal van vee ter weide kan opslaan. En in die beteekenis komt ons Nederduitsche woord Esch over één met het Hoogduitsche Oesch, het geen egter door Haltausius in zijn Glossarium p. 1445. niet schijnt regt begrepen te zijn, terwijl de voorbeelden, door hem bygebragt, meerder de beteekenis, die ik aan dit woord hebbe getragt te geven, schynen te begunstigen, dan welke hy 'er aan hegt.
Gast. Dit woord wordt wel by Kiliaan ge- | |
[pagina 185]
| |
vonden, maar hy geeft maar twee beteekenissen van het zelve op. Eene derde beteekenis is by hem geheel onbekend, namenlyk, wanneer het koorn op 't veld gemaaid en aan bosschen zaamgebonden zijnde, welke men gemeenlijk noemt schooven, gerwen, of gerven, aan hoopen op 't veld by één gezet wordt, om daardoor 't zelve des te beter en gemakkelyker te kunnen doen droogen, en welke byeengezette hoopen, doorgaands uit zes, agt, of tien garven bestaande, door de Landlieden een gast genoemd worden. In deze beteekenis is dit woord heden by de Landlieden, vooral in Gelderland, gebruikelijk; immers dagelijks in den oogst hoort men de boeren zeggen, dat zy hun koorn reeds gegast, of aan gasten gezet hebben. In dien zelfden zin heb ik dit woord gebruikt gevonden in een' Erfwinningsbrief van den jare 1432., alwaar, onder meer andere voorwaarden, de Grondheer bedingt, dat zyne Pachtenaren, hem ende zyne nakomelingen zullen geven jaerlix den tienden gast op ten lande. Dus wordt ook het zelfde woord gebruikt in een' koopbrief van den jare 1453. waarby de verkoopers, aan zig voorbehouden om voeraftenemen jaerlix erflike den tienden gast zades op den lande ende den te voeren, waert hun ghenoghet. | |
[pagina 186]
| |
Hondt. Dit woord is by Kiliaan gansch onbekend in de beteekenis van een stuk lands, 't geen in zijn omtrek een honderd vierkante roeden groot is, makende dus zes hondt een morgen, doorgaands in zig bevattende en bestaande uit zes honderd vierkante roeden. Zeker is 't, dat by verkorting een hondt lands dus genoemd is voor een honderd lands, met uitlating van 't zelfstandig woord roeden, 't welk te meer blijkt, dewijl dit woord in 't meervoudige getal niet gebogen wordt, zijnde men gewoon te zeggen, twee hondt, drie hondt, tien hondt, enz. en niet twee honden, drie honden, tien honden. In deze beteekenis komt het my voor in een' brief van den jare 1439., waarby verkogt werden, twe molder guedes winter rogghen jaerliker erfrenten wt achtehalf hont landes gelegen opter Wyer Mersch in de Kerspel ende in der buerscap van Wye. 'T zal onnoodig zijn, meer voorbeelden aantehalen, dewijl 't genoeg bekend is, dat op vele plaatsen van Nederland 't zelfde woord in dusdanige beteekenis nog hedendaags gebruikt wordt. Liever zal ik een of twee voorbeelden melden, waar in het zelve woord niet by verkorting, maar in zijn geheel gebezigd wordt. In een' Schepensbrief van Hoorn, van den jare 1436. vind ik, onder anderen, dit | |
[pagina 187]
| |
volgende; voert soe heeft hi hem noch ghegheven ende ghift hem tot synen vrien eyghendoem tien hondert lants die gheleghen sijn enz. In een' anderen brief van den jare 1473. bekent de Verkooper, dat hy vercoft hevet vijrden halven morghen lants ende een hondert, ghelegen in die Vryheit van Hoern, ende in die ban van Zwaech enz. Welke twee plaatsen genoeg aantoonen de verkorting, waarmede men thands dit woord uitspreekt.
Inghedom wordt by Kiliaan overgezet door inghewant / intestina, viscera. In een geheel andere beteekenis komt het voor in een' uitersten wil, ten overstaan van Schepenen in Zwol gemaakt in den jare 1490., waarby de maker overgeeft nae sijnre doet ter erfslyker besittinghe alle sijn guet rede ende onrede, roerende ende onroerende, huus, hoff, erve, eyghen, renthen, reyschap, inghedoemte, golt, silver, ghemont, ende onghemont, gheen guet wt bescheyden, als hy nae sijnre doet in der stat ende bijnnen der Statvryheyt van Zwolle achterlatet. Lichtelijk ziet ieder een uit den zamenhang, waar in dit woord onder anderen voorkomt, dat het zelve hier gebezigd wordt voor allerhande huisraad. Dus vind men in 't dagelijksch boek van den Raad der | |
[pagina 188]
| |
Stad Utrecht 1432. Fol. 81. vso. (MS.) alzulc goet cleynoet huysraet ende ingedoemt. Daar ik in deze Proeven voorgenomen hebbe uit onuitgegevene Brieven, woorden en beteekenissen, die aan Kiliaan onbekend schynen geweest te zijn, by een te zamelen, zal ik thands uit andere stukken geen meer voorbeelden van deze beteekenis bybrengen. Trouwens zulks is onnoodig, dewijl Haltausius in zijn Glossarium Medii Aevi pag. 1015. reeds voorbeelden genoeg daarvan heeft aangevoerd.
Kersdom / Kerstendom/ Christianismus; Christianum Dominium. Dus leest men by Kiliaan. Edoch dit woord wordt dikwijls ook gebezigd voor een Bisdom, Stigt; dus 't geen in vele stukken genoemd word 't Stigt van Utrecht, of, in Latijnsche brieven, Dioecesis Trajectina, wordt nu en dan ook genoemd Het Kerstdom van Utrecht. Dus vind ik het zelve woord in eenen brief van den jare 1482., welke aldus begint, Wy Broeder Herbertus van Buederick Prior ende gemeyne Broeders des Convents onser Liever Vrouwen van der Reguliers oirde toe Marienborn by Arnhem geleghen in der Veluwen in den Creesdom van Utrecht bekennen enz. In een' anderen brief van den jare 1420. wordt mel- | |
[pagina 189]
| |
ding gemaakt des Cloesters van Sinte Agathen van der oerden des hilighen Cruces gheleghen in den Lande ende Kerspel van Kuyk in den Kreesdom van Ludic. Dezelve benaming komt voor in een' derden brief van 't jaar 1481., waarby aan iemand volmagt wordt gegeven in te manen, op te boeren, - quytscheldinge te doene, ende Quitancie te gheven van allen schulden, die men ons schuldich is in den lande ende Creesdom van Ludick buten ofte bynnen Steden. -
Klocke. Verscheidene beteekenissen Van dit woord levert ons Kiliaan op. Maar ik vind niet, dat het zelve beteekent het Regtsgebied of Gerecht, Territorium: egter in dien zin komt het my voor in een' brief, afgegeven door den Gogreve of Richter to Emnunchem in den jare 1495., waarby verkogt en opgedragen wordt eyn Zwolsch mudde claren winter roggen wt den Tenden tho Rotgerinck belegen vnder der Klocke to Emnunchem in der Burschop tho Kinghen, dat is, in 't gerichte, Gograafschap, of Richterampt van Emnunchem. Misschien is Klocke ook territorium genoemd geworden, omdat het een uitwerksel van het regtsgebied, of van het Territoriaal regt is, de Citatie by klokluiding te doen. | |
[pagina 190]
| |
Leghebaer. Door dit woord, by Kiliaan onbekend, verstond men eertijds zodanig iemand, welke, uit hoofde van zyne belofte, verplicht was, op de eerste aanmaning van den schuldeisscher, in Leisting te komen, en op zyne eigene kosten in eene, hem aangewezene, herberg, zoo lang te liggen en verteering te doen, tot dat de schuld of belofte, waarvoor hy zig verbonden had, voldaan was. Het is myn voornemen niet, om thands breedvoerig te zijn over dat soort van verbintenis, het geen de middeleeuw in 't Latijn noemde pactum obstagiale, en in ons Nederduitsch Leysting, Gyselschap, inryding, inleger, of inlegging. Met opzet heeft over den oorsprong van deze verbintenis, en derzelver menigvuldig gebruik onder de Duitschers in oude tyden, Joachim Potgiesser een geleerde Verhandeling geschreven, welke ten opschrift voert Commentatio de obstagio sive pignore personali, en gevoegd is agter deszelfs Tractatus de indole & natura pignoris, uitgegeven te Marpurg in den jare 1722., in 4to. Dat de Leysting ook in onze Nederlanden een byna dagelijks gebruik gehad heeft, is ontegenzeggelijk en overvloedig genoeg aangetoond in eene Oudheidkundige en Rechtsgeleerde Verhandeling de Pacto obstagii, cum gene- | |
[pagina 191]
| |
ratim, tum speciatem apud veteres Batavos, aan de Utrechtsche Hoogeschool, in den jare 1762., ter bekoming der meesterlyke weerdigheid uitgegeven door den Heer Joachimus Jens, en waarin de geest van den grooten Oudheidskundigen Joannes Henricus Jungius gemakkelijkf te bespeuren is, al ware het, dat ons zulks niet geleerd wierd in Putters Geschicte von der Universität zu Göttingen, §. 59. bladz. 107. Uit deze twee geschriften, om geen meer aantehalen, zal men de natuur en uitwerking van dusdanig verdrag van Leysting of Inlegging ten vollen leeren kennen. Het zy tot mijn oogmerk genoeg, aantetoonen, dat dit woord daaruit ook zynen oorsprong heeft genomen, terwijl hy, die zig daarby verbonden had, om in eene herberg te komen liggen, en aldaar op zyne kosten zoo lang te vertoeven, tot dat de schuld, waar voor hy zig als- Leyst-Borg had ingelaten, ten volle voldaan was, Leghebaer genoemd wierd, zoo ras de plegtige aanmaning om te komen inryden, inleggen, of Leysten, aan hem gedaan was. In dien zin is my dit woord voorgekoment in een' brief van den jare 1473., alwaar onder anderen gezegd wordt: Wert zake - dat wy daer omme ghemaent worden an steden onser wonijnghe - soe sullen wy | |
[pagina 192]
| |
van stonden an inryden, ijtlick mijt tween peerden ende enen knechte bijnnen Aldenzaele oft bijnnen Oetmersen in ene herberghe, daer wy werden inghewijst - daer in to ligghende ende toe leestene nae gueder manne plechzede - Weer zake dat wy Leghebaer worden, oft nicht en helden, soe moegen sy - op onse ere spreken. - Wanneer nu deze zogenaamde verbindtenissen op Leystingen, oudtijds zeer gebruikelijk, in Holland en Gelderland op Lijfstraf verboden zijn geworden, heeft mijn Vader aangetoond in zyne Animadvers. ad Speculum Franconico-Belgicum L. II. Cap. 82. pag. 201.
Lende. Dit woord wordt by Kiliaan overgezet door Lumbus, en in deze beteekenis is het teover bekend; edoch eene andere beteekenis schijnt dit woord eertijds nog te hebben gehad, welke, minder bekend, door denzelven geheel is overgeslagen. Namelijk die gene, welke naaste buren en aangelanden van eens anders land waren, wierden eertijds ook deszelfs Lenden genaamd. In eenen brief van den jare 1473. worden gezegd, verkogt te zijn Vijrden halven morghen lants - dair nu ter tijt lenden off sijn Dirck Johansz. an die Oestsyde, ende die Regulieren van Amstelredam an die Westsyde. | |
[pagina 193]
| |
Even eens in eenen Schepensbrief der Stede Hoorn van 't jaar 1436. worden overgegeven tot eenen vrien eygendom twe morghen lants -die ghelegen sijn binnen der vriheden van Hoorn - dair lenden of sijn Heyn Florijsz. an die Oestside, ende die Kerke lant van Zwaech an die Westside -. Uit welke twee voorbeelden, om geene anderen meer aantevoeren, genoeg blijkt, dat een Lende van eens anders land eigenlijk die geen is, welke in 't Landrecht van Drenthe 3de boek art. 70. gezegd word an dat goet gezwettet of gelandet te zijn, of gelijk Kiliaan het woord Zwetten te recht overzet, Qui conterminus sive confinis est.
Maeghe-delingen/ by Kilianus onbekend, schynen medeërfgenamen, Coheredes, te zijn, welke onder zig eene erfenis verdeeld hebben. In dien zin is het my voorgekomen in eenen opdragtsbrief van 't jaar 1491., waar by overgegeven worden zekere jaarrenten uit een huis, gelijck oen die selv e in den Maegheghescheit des versterffs zijns Vader ende Moiders, ghegaen tusschen oen, synen bruederen, susteren, unde anderen oeren Maeghedelinghen, toe bedeilt sijn. Welke woorden ons te gelijk ook ook opleveren een ander woord, namenlijk Maegheghe-- | |
[pagina 194]
| |
scheit / of Maagscheiding / waarmede insgelijks het Woordenboek van Kilianus zoude kunnen aangevuld worden, en 't geen, zelfs noch hedendaags in gemeen gebruik is, voornaamlijk in Overyssel en Gelderland; en derhalven onnoodig, om ook dit laatste woord met meerdere voorbeelden te staven. Men zie alleen maar het Landrecht van Overyssel 2. deel 8. Tit. Art. 3.
Schier. Als een adverbium is dit woord bekend by Kiliaan; edoch als een adjectvum is het zelve ook gebruikt geworden, in de beteekenis van zuiver, klaar, en gereinigd. In die beteekenis komt het my voor in een' opdragtsbrief van den jare 1459., waarby uit een erve en goed jaerliks verkocht worden seven mudden guedes Schiren Winterrogge. Welke benaming van Schiren Winterrogge het zelfde te kennen geeft, het geen in een' anderen opdragtsbrief van dat zelfde jaar genoemd wordt clare Winterrogge, dat is zuivere en welgewande rogge; frumentum, ab omnibus paleis vanno purgatum, & eventilatum, of gelijk Isidorus Etymol. Lib. 17. Cap. 3. het noemt, purissimum frumentum. | |
[pagina 195]
| |
Vrocht wordt by Kiliaan als een oud Vlaamsch woord opgegeven, en overgezet door timor. In Gelderland en Overyssel is dit woord, voornaamlijk onder de Landlieden, van een dagelijks gebruik, hoewel geenzins in de beteekenis van Vrees, Timor. Aldaar namelijk wordt het gebezigd voor eene beheining en afschutting van hof of land, ten einde geene beesten of schapen in het zelve zouden kunnen komen; en wel voor zoodanig eene afschutting, welke met in den grond geslagen staken en daar tusschen door gevlogten rijsgaarden geschiedt. Dus zegt men een Vrocht voor zijn land zetten; en is overzulks een Vrocht het zelfde, 't geen men op andere plaatsen noemt een tuin, sepimentum. Gelijk de spreekwijs zijn land afvrochten, het zelfde is, 't geen men anders zegt, zijn land aftuinen, of bevredigen, sepimento agrum munire. Om geene andere voorbeelden aan te halen, zal ik alleen uit een ouden onuitgegeven brief eenige weinige woorden bybrengen, welke ten vollen en duidelijksten bewyzen zullen, dat Vrocht en Tuin onder malkanderen verwisseld worden, en eene en dezelfde beteekenis hebben. Dezelve luiden aldus: In den Jaren ons Heren MCCCC ende XXXII op sunte Peters | |
[pagina 196]
| |
avent ad Cathedram overdroghen die Broders van Alberghen (weleer een vermaard klooster in Twenthe) ende die Meijer op Smedinc - dat die Broders van Alberghen die Wrochte tusschen Smedincsgaerden ende Nyenhusincgaerden waren ende holden solden in aldusdanen vorwerden dat men noch van Smedinc noch van den Nyenhuys wilghen noch bomen noch bussche an ghener side beneven den Tuen wassen sal laten. - Voert sin vorwarde, dat die Broders voersz. ghenen graven maken sullen lancs die voersz. Wrochte. - Wanneer. Zeer bekend is dit woord in de beteekenis, waar in de Latynen hun Quando gebruiken. Edoch oudtijds had dit woord te gelijk nog eene andere beteekenis, by Kiliaan niet te vinden. Het geen men nu gewoonlijk zegt, weleer en eertijds, olim, quondam, wierd ook oudtijds gezegd wanneer. In zodanige beteekenis heb ik dit woord gebruikt gevonden in een' brief gegeven op sinte Iheronimus dach Confessoris van den jare 1448., waarby Johannes Cork Canonick to Steenwijck, en anderen, bekennen ende betueghen - dat zy als rechte handghetruwen Zelighen Heeren Johans Bonijngherhoves wanneer Canonicks to Oldenzaal, believet hebben ende believen dat, enz. Hier uit | |
[pagina 197]
| |
blijk enoeg, dat in die zelfde beteekenis dit woord hier gebruikt wordt, waarin oudtijds ook gobruikt wierd het woord Wandaechs / door Kiliaan te recht overgezet door olim, antehac, antea. Een voorbeeld van het gebruik van dit woord wordt door den Hr. van Hasselt in zyne aanteekening op het zelve bygebragt: doch zie hier nog twee andere voorbeelden, bevestigende het gebruik van 't zelfde woord in dien zin. - In een' brief van den jare 1492. worden Johan van Twickeloe en twee anderen, genoemd gesatte hantghetrouwen Heren Henricks Hulscher, Wandages kerchere to Almeloe Zaliger godachten. In een' anderen brief, gegeven Anno Domini MCCCCXLVIII ipso die Remigii Episcopi, worden dezelfden, welken in den voorgaanden door my aangehaalden brief gezegd worden, geweest te zijn rechte hantghetruwen Johans Bonijngherhoves wanneer Canonicks to Oldenzeel, genoemd, rechte hantgetruwen Zelighen Johans Bonijngherhoves Wandaghes Canonick to Oldenzeel, ten duidelyken blyke, dat deze twee woorden onderling met malkanderen eertijds verwisseld wierden, en het zelfde beteekenden.
Ik heb gemeend, deze drie voorbeelden van | |
[pagina 198]
| |
de woorden Wanneer en Wandaeghs te moeten aanhalen, om dat dezelve ons te gelijk opleveren een ander woord, by Kiliaan insgelijks onbekend, namelijk het woord handgetrouwe. Ik versta door dit woord zodanig eenen, aan welken de uitvoering van iemands uitersten wil is aanbevolen. Dit kan blyken uit een' trans, fixbrief, gegeven op sunte Agneten dag in den jare 1490., waarby Derck van Sculenborch, en drie anderen, als ghesatte hantghetruwe Heren Dercks Aeltssoen van der Elborch, - bekennen ende hetughen zementlicke mijt dien transfixe, dat die Prior ende Convent des Cloesters van Galilea in Zybekeloe - ende oeren nacomelingen sullen wesen nae den wtersten wille Zelighen Heren Dercks vursz. rechte holders des brieffs, daer dat yegenwoerdich transfix doersteken is, ende rechte wtmaeners ende opboerers ende besitters der renthen in den selven begrepen - gelijckerwijs als zelighe Here Derck doen mochte in zynen levende. Verscheidene andere brieven zoude ik kunnen bybrengen ter staving en bevestiging dier beteekenis, indien deze voorbeelden niet genoeg waren, waarin het woord handgetrouwen in dien zin voorkomt. In soortgelyke brieven, welke in het middeleeuwige Latijn zijn opgesteld, worden dezelve genoemd | |
[pagina 199]
| |
Manufideles, 't geen woordelijk uit ons Duitsche woord dus is overgenomen, of overgebragt. Dus wordt in een Notariéle handeling, afgegeven in den jare 1413., een zekere Henrikus Fabri presbiter Trajectensis Diocesis genoemd Manufidelis & Testamenti seu ultime voluntatis executor domini Mensonis Berchoern, Vicarii in Almeloe, dum vixit. Wie meerdere voorbeelden van dit middeleeuwige Latijnsche woord Manufidelis begeert, kan dezelve vinden by Du Cange in zijn Glossarium Mediae & infimae Latinitatis Tom. IV. p. 455.
Muhe. Te vergeefs zoekt men dit woord by Kiliaan. Ik vinde het zelve egter gebruikt in een' onuitgegevenen brief van Grave Joan van Nassau, Stadhouder van Gelderland, geschreven den 21. Septemb. 1579., want dan wy niet sonder veel muhe ende arbeit by den Churfursten Palsgraven, den wy dit gelt wederom te erleggen schuldich zijn, soo veel erholden hebben, dat, enz. Uit den zamenhang, waarin dit woord alhier gebruikt wordt, blijkt genoeg deszelfs beteekenis, zijnde muhe ende arbeit het zelfde, het geen men nu zoude zeggen, en uitspreken, moeite en arbeid. Te regt derhalven heeft Haltausius in zijn Glossarium pag. | |
[pagina 200]
| |
1368. Muhe overgezet door labor, Molestia, Vexatio.
Wilvarich. Dit woord is my voorgekomen in eene onuitgegevene volmagt, of zogenaamden Credentiebrief des Magistraats van Deventer, aan een' mederaadsvriend van hun, gegeven den 14. September 1579., om eenige voorstellingen van wegen die Stad te doen in de Vergadering der Ridderschap en Steden des Veluwschen Quartiers, waarin zy van gemelde Ridderschap en Steden Vruntlicken begeren, deselve willen obgemelten onsen mederaetsvrient synes aenbrengens goeden ende volcomen, wie ons selfs, geloven toestellen, ende in synen wervingenGa naar voetnoot(*) nae- | |
[pagina 201]
| |
buerlijc, fruntlijc, ende Wil-varich erzeygen. Kiliaan heeft dit woord niet, maar wel Willeveerdich/ het geen hy overzet promptus animo, en dat van het onze niet dan in klank schijnt te verschillen; gelijk ook, wat de beteekenis, en manier van zamenstelling betreft, met het onze vergeleken kan worden het woord wille-moedigh / te regt by Kiliaan overgezet door Volens, LubensGa naar voetnoot(*).
Bedrangt. Dit woord is insgelijks by Kiliaan niet te vinden. Dezelve zet het zelf- | |
[pagina 202]
| |
standig woord drangh en gedranch over door pressura. Van drangh is oorsprongelijk het werkwoord bedrangen, ook in een' anderen tongval uitgesproken bedringen, voor onderdrukken, opprimere; en hier van ons woord bedrangt / oppressus, afflictus, male habitus. In zoodanige beteekenis komt my dit woord voor in de geschrevene handelingen van 't Quartier van Veluwe, of het zogenaamde Quartiers Reces van den 30. Decembr. 1579., waar in voorgesteld wordt, dat met gemeynen rade, hulp ende toedoen een goede ende bestendige ordening gestelt worden mochte, waarmede de veelvoudige clachten, iamer en verderfnis, die nu een tijdslangh soo wel de borger, als onderdanen op den platten landen, adel en onedel, insonderheit de arme bedrangte huyslieden overcomen sijn, soeveel immers moegelijc, gelindert en geremedieert mochte worden. Welke woorden des te aanmerkelyker zyn, om- | |
[pagina 203]
| |
dat daar in ook gebezigd wordt het woord linderen / het welk Kiliaan te regt wel door Lenire, mitigare overzet, doch te onregt het zelve ons als een Vetus of verouderd, en in zynen tijd reeds in onbruik geraakt woord, opgeeft; terwijl uit deze plaats zonneklaar blijkt, dat het zelve in zynen tijd, ten minsten in Gelderland, nog niet buiten gebruik was geraakt, en Huygens gebruikte dit woord ook nog in zijn kostelick Mal, bladz. 81. van het I.D. zyner Korenbloemen, daar hy zegt: ‘Leent, laeft, salft, huyst, verlost, breekt
suchten, lindert klachten.’
1778. R.B. |
|