Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde
(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij
[pagina 133]
| |
gelachen, gebakken; gewoon in 't meervoud. gewoonne.Het is een standvastige regel in onze taal, dat ongelijkvloeiende verba het praeteritum doen uitgaan in en, gedronken, gegeven, gedragen enz. gelijkvloeiende in ed, of by zamentrekking d of t, als gehored of gehoord, gelered, of geleerd, gemaked of gemaakt. 't Is waar, men zoude omtrent dezen regel eenige uitzondering kunnen maken, hoe komt b.v. hier mede overeen lachen, lachte, gelachen, bakken, bakte, gebakken, en dergelyken, welker imperfectum een gelijkvloeiend verbum vertoont, maar volgends onzen regel door het praeteritum wordt wedersproken? maar het antwoord is hier gereed: alle zulke verba zijn geene zuivere gelijk- of on- | |
[pagina 134]
| |
gelijkvloeiende verba, maar uit beiden zamengesteld: lachen b.v. was eertijds ongelijkvloeiend, loeg, gelachen; zoo ook bakken, biek, gebakken: doch dit zelve lachen en bakken is vervolgends gelijkvloeiend met honderd anderen geworden, zoo nochthands, dat men voor het praeteritum standvastig heeft blyven gebruiken dat van het ongelijkvloeiende, gelachen, gebakken; daar gelacht en gebakt zeldsaam of nooit gevonden wordt.
Doch waar toe behoort gewoon? dat ook dit een praeteritum is, zal niemand ontkennen, het draagt zijn kenmerk met zig, en wordt met gewend niet zelden verwisseld. Maar wat is dan het praesens daar van? is het wennen? doch dit maakt, wende, gewend. Evenwel het zoude ook daar van kunnen zijn volgends de ongelijkvloeiende buiging woon, gewoon, dergelijk heeft plaats in schenden, schand of schond, geschonden, waar voor vervolgends ook gezegd is schendde, geschend. Liefst zoude ik denken, dat het eenvoudige geweest zy wénen, wan of won, gewonen, en dat daar van overig zy woon, gewoon: terwijl dat zelfde wenen door de verdubbeling der letter n den oorsprong geeft aan winnen en wennen, onder welken ten Kate ons | |
[pagina 135]
| |
gewoon plaatst op winn in de 1. Pr. doch wat hier ook van zy, de vraag blijft over, wat is gewoon? Ik geloof, dat het van 't oude werkwoord gewonen afkome; alzo men oudtijds zo wel in praesenti zeide: ik gewone, als ik gewenne (namelijk my) gelijk ik getrooste my, gedrage my, en dergelyken. In den antwerpschen schat der Nederduytscher spraken, gedrukt 1573. staat het wel viermaal, b.v. van de jeught af gewonen, en word vertaald: adsuescere a teneris. Insgelijks: het water gewonen, oft gewoon werden. enz. Vervolgens ook gewoont, oft gewent. Zo ook noch in 't Hoogd. gewönen, in praes. infin. Het overblijfsel van 't oude zich gewonen, toont zich ook in gewoonte, waar voor wy niet zeggen de gewente. Men ziet ligt uit het gezegde, dat ik het niet anders dan voor gewonen houde, en met reden. Twee gelyke letters op zulk eene wyze voorkomende aan het einde eens woords plegen meermaals te worden als in een gesmolten, neem b.v. de praeterita der gelijkvloeiende werkwoorden in den of ten uitgaande, als schatten, schattede (schatte) geschat voor geschatted; leiden, leidde, geleid voor geleided en verscheidene substantiva pot voor potte, van waar potten, dus man voor manne van waar mannen. Zoo dan ook hier | |
[pagina 136]
| |
gewonen, by zamentrekking gewoon: dit zal genoeg zijn tot bewijs; maar hoe moet deszelfs pluralis zijn? gewonen? Laat ons naar de regelmaat oordeelen: toegewijd maakt het toegewyde of toegewijdde; man manen of mannen? zekerlijk het laatste. Zoo ook gewoon, voor gewonen, maakt gewoonne voor gewonene.
I.D.L. |
|