| |
| |
| |
VI. Rijm. Gesmyde. Voorboeg. Gereide. Lyden.
By Melis Stoke, VI. 448, leest men:
Ende de Grave woude riden,
Ende woude langher niet onbiden.
Huydecoper vond in één der HSS., Ende woude niet langer beyden. By die gelegenheid stelt hy drie zaken. Eerstelijk, dat riden niet kan rymen op beyden. Ten anderen, dat de ouden zo wel biden als beiden schreven, daartoe onder anderen aanhalende Der ystorien bloeme, HS., fo. 17, a:
Ende daden te Marchis tempte liden
Haers gods, ende hieten sonder biden,
Dat hi haren god met werden
Daden is dier deden hem, hieten is hieten hem. Ten derden, dat men in die laatst aangehaalde woorden, moet lezen leiden en beiden, dewijl liden hier leiden of brengen beteekent. Van deze
| |
| |
drie stellingen stemmen wy de tweede, dat de ouden zo wel biden als beiden schreven, volkomen toe; zelfs zouden wy er noch wel een enkel voorbeeld ter bevestiging kunnen byvoegen, doch dat is onnodig. Maar de twee andere stellingen kunnen wy zo gereedelijk niet overnemen.
Wat de eerste stelling belangt, dat namelijk beiden niet rymen zoude op riden; de vraag is hier niet, wat de aard der tale medebrenge; ook niet, wat of nu ter tijd de aangenomen regels vorderen; zelfs niet, wat of de ouden doorgaans deden; maar de vrage is alleen, of de ouden niet somtijds en in enkele gevallen ei op i lieten rymen. En, zo ik niet geheel mis hebbe, dan verbeelde ik my van ja. Om nu niet te zeggen, dat beiden en riden zacht zo goed rymen als vriese en reyse, brieschen en vreysen, (z. Huyd. op Melis Stoke, V, 526.) zo blijkt immers die vryheid van rijm uit deze woorden van Maerlants rijmbybel, HS, fo. 96, a:
Ende wies ors datter eerst neye
Soude coninc wesen sonder enuie
Het is wel zo, dat in het andere HS., dat ik
| |
| |
bezitte, gelezen wordt nie voor neye: doch dit is een misslag, het zy by verzinning, of wel met opzet om het rijm, door den afschryver begaan. Neien is hinneken; nyen is geen Duitsch. Of zeiden de ouden beide neien en nyen? Dat geloove ik niet. Zie daar dan één voorbeeld, dat ei op i rijmt, neye op envie. Men mag er bydoen de regels uit de historie van Carel en Elegast (Delft, 1478.), aangehaald door den heer van Wijn in zyne verhandeling over de bellen, (in de werken van de maatschappy der NL. letterk. te Leyden, d. IV, bl. 39 en 40.) die volgens die aanhaling, by verkorting, aldus luiden:
Doen wilde Carel van danne reiden
Elegast die Het hem beiden
Hi soude om enen sadel gaen
Hi en leeft niet die u gheseyde
Die verweentheid van den gheseyde
Ende ooc an dat voorboech
Daer hangen aen hondert scellen groot
Die al sijn van gouden root
Ende clincken als Eggeric rijt
Gheselle doet wel ende ontbeyt
| |
| |
enz. Hier, in deze weinige regels, meende ik drie voorbeelden van het rijm van ei op i of y ontkekt te hebben. In den eersten regel moet men noodzakelijk riden of ryden lezen, en dit rijmt op beiden. In de twee laatste regels rijmt rijt op ontbeyt. Doch mogelijk houdt men staande, dat men ook hier biden of byden en ontbyt moet lezen. Intusschen viel my in, dat men, voor dat herhaalde gheseyde, in de tweede plaats moest lezen ghesmyde:
Hi en leeft niet die u gheseyde
Die verweentheid van den gesmyde
dat is, de kostelijkheid van den opschik, of van het tuig, waarvan het voorboech voor het voornaamste deel schijnt gehouden geweest te zijn. Dus leze ik in de fabelen van Esopet, HS., fo. 6, c, d:
Een paert droech een vergult gesmide
Een esel sneef an sine side
Tpaert verbalch hem ende seidt
Siestu niet mijn scoen ghereide
Sneef is sneefde, struikelde: zie Kiliaan. Maar vervolgens deed men het paard mist dragen in korven.
| |
| |
Dit sach die esel ende loech
Wer is seidi dijn verboech
Doe er, wegens gesmyde, noch by de pelegremaedje van dat heilighe lant, HS. 1476, fo. 8, d: welke capelle met haer ghecieringke ende ghesmide ende toebehoren coste hem wel alsmen seit vijf dusent ducaten. en Somme le Roy of des Conincx somme, (Delf, 1478.) bl. 133. Jc en hebbe nye ghelesen - van sijn costelike clederen - noch van sijnen rikeliken gesmide van gordelen of van grote yuwelen. Deze verandering van gheseyde in ghesmyde doodgaande, zoude men zeker een klaar voorbeeld hebben van het rijm van y op ey. Maar, de plaats nader beschouwende, zie ik als nu, dat men niet ghesmyde, maar ghereyde, moet lezen:
Die verweentheid van den ghereyde
van den zadel, of van het zadeltuig, van de gereedschap: even als in den vierden der aangehaalde regelen uit Esopet:
Siestu niet mijn scoen ghereide
en in Ferguut, fo. 11, b:
| |
| |
Si saten vaste in haer gereide
R. is ridders. f. 31, d:
En hadde noit man van uwen plumen.
Moesti ny tghereide rumen.
Zodat ook dit voorbeeld weder uitvalt. Hoe voorzichtig dient men te zijn, om niet te licht op gissingen te bouwen! Intusschen wete ik echter op de aangetogen verzen uit Maerlant, waarin neye op enuie rijmt, geen verzet.
Doch het zy met het rijm, zo het wil; de derde of laatste stelling van Huydecoper kan ik geheel niet toestemmen, te weten, dat in der ystorien bloeme liden voor leiden zoude staan, en men daar leiden en beiden moeten lezen. Waarom moet daar juist van leiden gesproken worden? Waarom zal men liden niet eenvoudig verklaren door gaan? ‘En zy deden hem gaan naar den tempel van Marchis, hunnen god’. Als deze verklaring recht is, behoeft men om geene verandering te denken. De eenige vrage blijft maar, of liden ooit genomen wordt voor gaan. Huydecoper, in
| |
| |
zyne fraaie Proeve van taal- en dichtkunde, bl. 608, beweert en bewijst, dat het voorby-, over-, of doorgaan, beteekent. Ik zal er noch een voorbeeld of wat bydoen, niet, om dit nader te bevestigen, maar om zo veel te klaarder te doen afsteken het onderscheid van spreekwyze tusschen deze voorbeelden en een volgend, waarover geschil vallen zal. Die gemeene costumen vander see, art. 25, in Nederlants see-rechten, uitgegeven door onzen taalkundigen Verwer, bl. 14, 15: - Die scaden syn opter Coopluden, die se nemen an der coste van Betaengien van dat men lidet l'Isle de Bas; en syn cleine scaden. desgelijx an der coste van Noormandien, dat men lidet Habel; van Ingeland en Scotland, datmen lidet Jeremuden; ende van Vlainderen, dat men passet Caleis. Op welk artykel Verwer tevens aanteekent, dat het Lieth van Edenburg, het Lieth van Bergen in Noorwegen, enz., niets anders is, dan de voorbyvaart. Limburg, fo. 119, b:
Van limborch die hertoge rike
Ende siin volc ghemeenlike
Datsi waren tuscanen leden
Ende alle die lande geloeft mi dat
Datsi quamen tathenen inde stad
| |
| |
Melis Stoke, VII, 418:
Ja, Here: sprac hi over luut
De bode doe: men sachse heden,
Laeter dan te Vespertide.
en 436:
Op de noene recht daer naer
Quam een bode, ende brochte mare,
Werkendamme, ende waren comen
In alle deze plaatzen staat lyden voor voorby- of doorgaan. Maar de zelfde Stoke, meene ik, gebruikte ook lyden voor het eenvoudige gaan. Dus VII, 463:
Doe quam een bode derwaart:
Daer seide de al openbare,
Dat dat heer ghekeert ware,
Ende waer leden te Woudrichem.
Huydecoper in de breedere aanteekeningen op vs. 473, bl. 79, zegt, dat Melis ons hier on- | |
| |
derricht, dat de Zeelanders weder te rug gekeerd waren tot voorby Woudrichem. Dus vat hy dan ook hier lyden in den zin van voorbygaan. Doch ik kan my by die gedachten kwalijk voegen: het woordjen te verbiedt het my. Dat woordjen vindt men in geene der boven aangehaalde voorbeelden. Daar is het eenvoudig, lidet l'Isle de Bas, lidet Habel, lidet Ieremuden, tuscanen leden, Tiele leden, leden Werkendamme: hier integendeel leden te Woudrichem. Had Melis Stoke willen zeggen, dat zy Woudrichem voorbygetrokken waren, hy zoude, even gelijk hy te voren geschreven had, dat si Tiele waren leden, en dat dat heer leden ware Werkendamme, zo ook hier gezet hebben, Ende waer leden Woudrichem, maar niet, gelijk hy nu doet, te Woudrichem. Te Woudrichem lyden is naar Woudrichem trekken, juist gelijk in het aangehaalde uit Derystorien bloeme, te Marchis temple liden, dat is, naar den tempel van Marchis gaan, en, wat den zin betreft, even het zelfde, dat Stoke twee regels later zegt, dat si te Heusdew varen souden.
Dus hebben wy hier dan één voorbeeld van lyden voor het eenvoudige gaan. Wy willen
| |
| |
dit noch nader bevestigen: en wel zo, dat wy eerst noch eenige voorbeelden zullen bybrengen van het enkele lyden voor gaan, daarna van lyden in zamenstelling met sommige voorzetsels, voorbylyden, overlyden, doorlyden.
Gaan staat over tegen komen.
Die nacht ginc: de dach quam,
schrijft Melis Stoke, IX, 69: en de dichter der Hist. van Zeghelijn, bl. 46, b, daar aangehaald,
Den dach was comen, die nacht ghegaen:
maar in Ferguut, fo. 14, d, mede aldaar aangetogen, leest men;
Die dach quam, die nacht leet.
In het zelfde werk, fo. 15, a, vinde ik:
Ferguut die quam daer sciere
Die altoes peinst om .i. sake
Hi waent wel liden met gemake
dat is, ‘Ferguut kwam daar schielijk: want, die in gedacthen gaat, gaat schielijk, al
| |
| |
meent hy, dat hy op zijn gemak gaat.’ Delfsche bybel, 1477, II Kon. II: Ende alle die gene die leden neven die stat daer asahel geuallen was: ende doot lach sij bleuen staende. Jes. XLIII: Als du doer die wateren liden sulste soe sal ic mit di wesen: ende die riuieren en sullen dij niet ouerlopen. Ezech. XIV: ende segge ic den zwaerde: lide ouer dat lant. XVI: Ende ic leet neuen di ende ic sach di. Doe er by Richt. XI, en I Machab. V, beneden by te brengen. Legende van St. Germaen, 1478, fo. 135 b, aangeh. in Huyd. Proeve, bl. 608: soe toghen si aen sinte Germaen ende sine gheselscap, die doet hoer lant leden. Lod. van Velthem, Spieg. histor., IV, 29, bl. 250:
Si sagen oec ouer dis Walen vliegen
Een brant, een vogel, sonder liegen.
Doe riep Ghi ter seluer stont:
In wilde niet om ducent pont
Dat hi ouer ons ware leden!
Wi selen victorie hebhen heden.
In is Ic en.
Dus verre voorbeelden van lyden voor gaan, eenvoudig. Nu gaan wy over tot de zamen- | |
| |
gestelde woorden, voorbylyden, overlyden, doorlyden. Immers, indien het enkele lyden in alle gevallen en overal beteekent voorbygaan, overgaan, doorgaan, dan zal voorbylyden, overlyden, doorlyden, zo veel moeten zijn als voorbyvoorbygaan, overovergaan, doordoorgaan; iets, dat ongerijmd is. Of, indien voorbylyden, overlyden, en doorlyden, enkel voorby-, over-, en doorgaan beteekent, gelijk het zo wezenlijk is, dan blijkt ook uit die zamemstelling, dat lyden niet altijd voorby-, over-, of doorgaan beteekent, maar ook somtijds, ja dikwils, eenvoudig gaan. Laat ons voorbeelden bybrengen.
Voorbylyden, voorbygaan. Handveste van Graaf Willem IV., aan die van Amsterdam gegeven, 9 Dec. 1342, in Wagenaars Amst., d. II, bo. II, bl. 102 van het 2 stuk in 8o, en in de Handv. v. Amsterdam, bl. 10, 11: Voorts soo sullen sy tollen vry varen met alle hare goeden voor by alle onsen tollen in onsen landen, - ende der poorte brieven, daer die poorters mede varen voor by onsen tollen, die sullen sy alle jaren vernieuwen, - ewie tot elcker tollen aen te varen daer sy voor liden zellen, ende oorlof te nemen. In het charterboek van Mieris, d. II, bl. 668, daar deze handveste mede
| |
| |
staat, leest men zeer gebreklijk; daer sy voor by varen, ende sullen verlof nemen: terwijl er in de randteekening liden staat. Ik hale dit laatste ten dien einde aan, omdat er eenigszins uit blijkt de gegrondheid van myne vooronderstelling, dat men voor by liden moet lezen in plaatze van voor liden: gelijk het voorafgaande voor by varen dit mede uitwijst. Dat hoefkijn der rosen in den dal der tranen, HS., fo. 2, a: Het is ydelheit te minnen dat mit alre snelheit voer bi lidet. ende daerwaert niet te haesten daer ewighe vroechde bliuet. Der ouder vaders collacien, Antw., 1506, fo. 53: Vader oft mogelic is so laet dese kelc van mi voer bi liden.
Overlyden, overgaan, overtrekken. Bybel, 1477, Richt. XII: Ende als daer yemant quam gheulouwen van Ephrayms ghetale. ende hi seide. ic bidde dat ghi mi laet liden ouer: soe seiden hem die van galaad. Bistu ene van ephraym? Jes. LI: En verdroeghesti die zee niet: dat water van den anxteliken afgronde? Die settes die diepheit der zee tenen weghe: om dat die verloste ouerliden souden. En zo overlijt, substantivum, voor doorgang, doortocht, Richt. XI: Ende si sonden boden totten coninc van edom ende seiden. laet
| |
| |
mi liden doer dijn lant Ende hi en wilde haer bede niet oerlouen. Daer om sant hi totten conine van moab ende hi veronwaerde hem oec den ouerlijt te gheuen. Kiliaan: ver-lijd, ouer-lijd. Transitus, mors. Waarmede overeenkomt het eenvoudige Lieth, dat is voorbyvaart, waarvan boven. Lo. van Velthem, Spieg. hist., IV, 31, bl. 252:
Si wisten alle dese gracht wel,
Ende warense oec wel ouerleden.
Doorlyden, doorgaan. Bybel 1477, I Machab. V: Ende iudas sende te hem mit vriendeliken woerden ende seide. Wy sullen doer v lant liden om in ons lant te gaen: ende nyemant en sal v deren: wij sullen alle te voet doer liden.
|
|