Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 278] [p. 278] Dichtkundige bespiegeling van 's Heilands opstandinge. Hoe vrolijk heft de dageraad Het glansrijk hoofd uit de oosterkimmen, Nu 't zegenende vrouwezaad, Des zondaars borg en toeverlaat, Ter duist're grafplaats uit zal klimmen! Nu licht dat heuglijk tijdstip aan, Waar op het eeuwig Licht moet dagen, Nu is Gods heilig regt voldaan, Er blijft geen schuld meer open staan, Wat zou dien blijden stond vertragen? [pagina 279] [p. 279] De Joodsche Raad moog listen smeên, Om Jesus in het graf te sluiten, Men drukk' het zegel op den steen, Men stelle er vrij een wagt omheên, Geen sterv'ling kan Gods raad toch stuiten! De Vader moet zijn' eigen' Zoon, Na 't bitterst lijden, weêr verhoogen: Wat 's dit? ... Een van de hemelboôn Daalt, op Gods wenk, van zijnen troon, Met hellen bliksemglans omtogen. Het aardrijk beeft, de steenrots kraakt, De wagt, die op 't bevel der Joden, Des Heilands heilig graf bewaakt, Wordt als door 't bliksemvuur geraakt, Een koude schrik maakt hen als dooden. Zoo moet een Hemeläfgezant Zijn' Vorst verschuldigde eer' bewijzen; Hij rukt met zijne sterke hand Den zwaren grafsteen uit zijn' stand. Triumf! Vorst Jesus zal verrijzen. [pagina 280] [p. 280] o Ja! de groote Immanuël Kan niet in 't aaklig graf verderven, Hij rijst, ten spijt van dood en hel, Wie is 'er, die zijn' leeftijd tell'? Hij leeft, om nimmermeer te sterven! Lei Jesus willig 't leven af, Om 's keurvolks schulden te betalen? Nu slapt hij heerlijk uit het graf, Op dat zij, vrij van zondenstraf, Rechtveerdig mogten zegenpralen: Geloovig volk, dat reeds de kragt Van 's Heilands opstaan mogt erlangen, Daar gij, ontrukt aan Satans magt, En uit het zondengraf gebragt, Een beter leven hebt ontvangen; Geloovig volk, dit is de grond, Waar op ge uw hoop gerust moogt bouwen, Uw hope op dien gewenschten stond, Dat gij, gewekt door Jesus mond, Hem als uw' Goël zult aanschouwen. [pagina 281] [p. 281] Uw stoflijk ligchaam, gantsch versmagt, Moge eens tot spijs der wormen strekken, Geen nood! die God, wiens wonderkragt Uw' Jesus weêr in 't leven bragt, Zal ook uw doode leden wekken. Wroet maar niet langer in het stof; Verhef uw oog en hart naar boven; Zing, zing op aarde uw's Konings lof, En wagt, dat ge eens in 't hemelhof Hem op volmaakter toon zult loven! 1768. H.A.B. Vorige Volgende