Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde
(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij
[pagina 191]
| |
I.Den oorsprong dezes woords stelt de groote Ten KateGa naar voetnoot(a) in de worteldeelen slijk / sleek / slak / repere (kruipen), waarvan, bij Kiliaan, nog overig is het werkwoord sleycken / in deze zelfde beteekenis van reptare, serpere (kruipen); en van den wortel slak, volgens de Angel-Saxische Dialect, komt ook ons woord slaken / laxare, dissolvere, dat Ten Kate meent overgebragt te zijn van slak / slek / limax; om dat de trage beweging der slekken het denkbeeld van lui, traag, tardus, piger, verwekt, welke beteekenis in ons slaak, en vooral bij de taal verwanten te vinden is. Hiervan wordt dit woord thans gebezigd van alles, wat los gelaten en ontbonden is, en dus in staat om beweging te maken: want zoo vinde ik dit woord gebruikt van iemand, die, te voren door banden gekneld zijnde, nu in een ongebondene vrijheid gesteld wordt. VondelGa naar voetnoot(b): ‘En daer besloten en beklemt van alle zijden,
Uit hun gevangkenis geslaekt van 't naeckend lijden.’
| |
[pagina 192]
| |
HoogvlietGa naar voetnoot(c): ‘Zijn boeien voelt geslaakt, de kluisters van zijn handen.’
En, dewijl de beteekenis van verlossen niets anders zegt, dan iemand, die in benaauwdheid zit, in de ruimte stellen, zo word dit woord bij Kiliaan in het gemeen door liberare (verlossen, bevrijden) overgezet, gelijk het ook voorkomt bij HoogvlietGa naar voetnoot(d): ‘Neen, dat men 't huis bestorme en alles openbreek',
Die mannen slaake, en zich aan dien geveinsden wreek'.’
Echter met toespeling op eene bezetting, waar uit iemand verlost wordt: gelijk VondelGa naar voetnoot(e) dit naauwkeurig waarneemt, als hij zingt: ‘Die hen verzekert houdt, vermagh hen weêr te slaecken.’
Dit algemeen gebruik van ontbinden ziet men allerkragtigst in iemand, die te voren door een' toom is ingebonden, maar denwelken naderhand de vrye teugel gevierd wordt, zoo dat hij zig wenden en keeren kan, werwaard het hem ge- | |
[pagina 193]
| |
lieve. Dus ontmoet ik dit woord bij den Dichter BrandtGa naar voetnoot(f): ‘Zoo lang gevaar en schaamte u inbondt, scheent gij vroom,
Maar slaakte, in 't hoog bewind gestegen, strax dien toom.’
en bij VondelGa naar voetnoot(g), ‘Wat is 't, dat u den breidel slaeckt,
Zoo ras als niet tot yet geraeckt?’
G.'t H. 1762. | |
II.'t Is dus klaar genoeg, dat de beteekenis van slaken genoegzaam in alles overeenkome met die van der Latynen laxare, der Franschen lacher, en der Engelschen to slake. Zoo spreekt HooftGa naar voetnoot(h) van den toom te slaken: - de gevangene en onderdrukte vryheidt te slakenGa naar voetnoot(i): ja | |
[pagina 194]
| |
zelfs van den haat te slaakenGa naar voetnoot(k): - PootGa naar voetnoot(l) van pylen slaken: en eldersGa naar voetnoot(m) zingt hij:
Daer wandelt Karnebeek blymoedigh
Met van den Bergs Kornelia,
Die zyne liefde maekt voorspoedigh
Door 't slaken van 't gevleugeld ja.
Elders noemt hijGa naar voetnoot(n) den Heiland:
Ooroopner, oogenlicht, tongslaker, kreuplenschoor.
Een ander DichterGa naar voetnoot(o) zegt:
Maar al te dartel dorst myn tong die woorden slaken.
Het Kunstgenootschap Laus Deo, S.P., en de Nieuwe PsalmberijmingGa naar voetnoot(p):
Ik zal - - Oprechte boezemzuchten slaaken,
En biddend waaken.
Fraai is de uitbreiding, welke 't zelfde Kunstgenootschap aan deze woorden van DavidGa naar voetnoot(q): ‘Kastydt ghy yemandt met straffinghen om de ongerechtigheyt, soo doet ghy syne bevallig- | |
[pagina 195]
| |
heyt smelten als eene motte’: gegeven heeftGa naar voetnoot(q):
Als ge iemands schuld door uwen toorn vergeld,
Zien wy hoe al zyn glans versmelt,
Gelyk een mot, die, als zy word geraakt,
Haar ligtverstuivend wezen slaakt.
Uit het een en ander schijnt, overtuigend, te blijken, dat de beteekenis van loslaten, en ontbinden, in het woord slaken, overdragtelijk, en niet de eigene en eerste is. Uit de gelijkvloejendheid blijkt, verder, dat dit woord van een Naamwoord afstamme, volgens de gewigtige opmerking van den schranderen Ten Kate, die door anderen genoegzaam bevestigd isGa naar voetnoot(r). Kwam het van slak, of slek, het zoude, zekerlijk, slak- | |
[pagina 196]
| |
ken: niet, slaken, zijn. Immers, slak zelf is, eigenlijk slakke, naar uitwijzen van het meervoudig slakken. Dus moet het van slaak komen. Maar wat is slaak? - In Hoogstratens GeslagtlijstGa naar voetnoot(s), vind ik wel: ‘Slaak. O. En sloeg zyn klaau in 't slaek, Vond in het I. Deel der Poëzij, bl. 48.’ Maar, nog weet men niet, wat het slaak zij, zoo men niet, eerst, Vondel; en, daarna, de geschiedenis van Vondels leeftijd, raadplege. Bij Vondel vindt, menGa naar voetnoot(t) een deftig vers, getijteld, Triomftorts over de Neerlaegh der Koninghlycke Vloot op het Slaeck. Hij verbeeldt daar den Neerlandschen leeuw, zig veinzende, als of hij sliep:
Dies Hollandts Admirael
Hem noopte, dat hy rees, geterght tot wraeck,
En sloegh syn klaeu in 't Slaeck.
Dus, zijn' klaauw neerslaande, greep hij den vijand, met zulken geweld, aan, dat
De Maen besweem, besprenckelt van het nat,
Van brein en bloet bespat,
Verdooft van al 't gejammer en 't gekarm,
Erbarm, erbarm, erbarm.
| |
[pagina 197]
| |
Vindt gij, Lezer, dezen ophef te hoog, en Gaskonsch, om dat de zaak onmogelijk is; ik ook. De vinding heeft egter hare aartigheid, indien er, mogelijk, ten zelfden stond, eene maantaning, of eclips, plaats had. Dan, het is zeker, dat er, in het jaar 1631, eene overwinning door de Hollandsche op de vijandlijke vloot behaald is, op dat deel der Zeeuwsche stroomen, welk men het Slaak noemtGa naar voetnoot(u), zijnde eene slijkerige ondiepte, tegen over het Land van Over-Flakkee en PhilipsëilandjeGa naar voetnoot(v). Men vindt elders ook de SlaakGa naar voetnoot(w): doch, gaat ons gedagt door, dan zal het Slaak, waarschijnelijk, ouder en beter zijn. Wij denken, namelijk, dat, gelijk eigennamen ook een' oorsprong en beteekenis hebben, en dus, eertyds, gemeene benamingen waren; zoo slaak, welëer, bijna 't zelfde als slak, los, onvast, laxus, luxus, beteekend hebbe; welk slak, volgens Kiliaan, in dien zin, een Vlaamsch woord is, en hetzelfde als slok, dat nog in Overijssel gebruikelijk is, van iemand, dien de kleeren slok om het lijf hangen; van een zeil, dat door den wind niet stijf gespannen is, | |
[pagina 198]
| |
maar slok hangt, enz. Gelijk nu een zwak schepsel of een' lossen, onvasten, wankelen, en waggelenden tred heeft; of, in plaatse van rustig door te stappen, zig al kru pend en langzaam bewegen moet: dus kan, van hier, sleicken, voor kruipen; sleicker, dat, eertijds, volgens Kiliaan, een' vos beteekende, voor een loos, bekruipend, dier; slak, voor een altijd kruipend en ligt-slaakbaar, of versmeltend, beesjen; en slyk en slaak, voor eene aarde en grond, die niet begaan, maar best doorkropen kan worden; daar men niet vast op staat, maar die ligt los laat, genomen zijn. Hieröp schijnt Vondel zelf gezinspeeld hebben in de twee laatste regels zijner Triomftorts, schrijvende:
Leer, stoffer, leer, hoe snel een oogenblick
Veel jaren smoort in 't slick.
Wil iemand sleicken, sleicke, slyk, slak, en slaak, uit de beteekenis van vlak, effen, gelijk met den grond, laag; welke, volgens Kiliaan, de beduidenis is van sleick, ophelderen; en dit sleyck, met slegt, waarvan slegten, vergelijken; en dit slegt van leggen, gelegd, of van liggen, gelegen, afleiden: ik lijde 't geerneGa naar voetnoot(x). Veel liever; dan, | |
[pagina 199]
| |
dat men gelijk van vouwen, binden, plojen, gespen, grendelen, glyden, haken, graven, enz., in de tegengestelde beteekenis regelmatig afdalen, en gebruikelijk zijn, ontvouwen, ontbinden, ontplojen, ontgespen, enz.; dus ook van slaken, denke een goed woord ontslaken, te kunnen vormen. Want, is slaken los maken; wat zal dan ontslaken anders zijn, dan vast maken? En egter gebruikt zelfs Hooft dit voor los maken, of los laten, uit de gevangenisGa naar voetnoot(y). Doch Kiliaan en Plantijn kennen het woord niet; het is onregelmatig, onnoodig, en onnut: weshalve men, ongetwijfeld, beter doet, met er zig van te onthouden. - Bij gelegenheid van Vondels schrijfwijs, slaecken, raecken, enz., zal ik, tot besluit, anteekenen, dat dezelve, reeds lange voor hem, gewraakt wierd door den doorkundigen Pankras van Kastrikom, Syndicus van Groningen, in | |
[pagina 200]
| |
zijnen Brief aan Paulus Merula, van den 30sten van Lentemaand, 1597Ga naar voetnoot(z); alwaar hij opmerkt, dat men, onder anderen, uit de Frankische Uitbreiding des Hooglieds, door Willeramus, leeren kan, ‘dat onze taal, gewonelijk, door verdubbeling van klinkers, of medeklinkers, of buiten en tegen de levende regelmaat der taal zelve, zeer dikwerf, allerslegtstGa naar voetnoot(a) geschreven worde; als, bij voorbeeld, in saecken en laecken, voor saken, en laken; mont en hant, voor mond en hand, enz. 1774. M.T. |
|