Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde
(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij
[pagina t.o. 183]
| |
[pagina 183]
| |
Over zeker oud opschrift aan de kerk aan den Stichtschen Berg.Den tienden van Hooimaand dezes jaars 1771 aan den Stichtschen Berg zijnde, bevond ik de inscriptie op de steenen lijst, om de noorderdeure der kerke aldaar, en welker uitlegginge tot hiertoe, niet zonder reden, raadzelägtig gehouden is, dus te zijn, gelijk die hier nevens is afgeteekend, welke letteren men op deze wijze schijnt te moeten lezen: Qui petit hanc aulam petat Elburgam fore salvam Men vindt, het is waar, in het opschrift zelf geene streepjes boven de woorden HAC en AULA, gelijk menze duidelijk bespeurt boven ELBURGĀ, SALVĀ, EĀ; dan 't is ten hoogste waarschijnlijk, zoo uit den zin, als uit den gewonen klank der versus Leonini van dien tijd, dat dezelve voormaals daar boven gestaan hebben, doch, door de zorgeloosheid in het afbikken of afhakken van deze lijst, door den metselaar, die dezelve | |
[pagina 184]
| |
in het muurwerk ingevoegd heeft, zullen verduisterd geworden zijn. Welke waarschijnlijkheid vermeerderd wordt, als men opmerkt, dat de steen hier iets smaller, dan wel het overig gedeelte deszelfs is, ja genoegzaam langs de letteren zelve afloopt. - Dan laat ons zien, wat wij van de inscriptie maken kunnen. Wat betreft het kruis, voor dezelve gesteld, zulks is overeenkomstig het oud gebruik, welk in de middel-eeuwe in 't algemeen stand greep, om aan het begin van allerlei opschriften dit teeken te plaatsenGa naar voetnoot(a), 't welk ook door de Vorsten en Geestelijken in derzelver verbonden, handvesten, brieven, als anders, ook in de zegels en munten onzer Bisschoppen, en die der Hollandsche Graven gevolgd werdGa naar voetnoot(b); ja, dit was zelfs zoo gemeen, dat het in de scholen voor de boeken en a.b. borden, welke door de jeugd gebruikt werden, geplaatst wierdGa naar voetnoot(c). | |
[pagina 185]
| |
Het woord Aula beteekent hier de kerk, gelijk het in dien zin bij de Christen schrijvers doorgaands gebezigd werdGa naar voetnoot(d), of ook wel eenigszins bepaalder voor den buik der kerke (navis ecclesiae)Ga naar voetnoot(e). Doch wat is hier Elburga? Veelligt had zekere Elburgis of Elburga de kerke met aanzienlijke giften vereerd, of mogelijk was zij de stichteresse en patronesse der kerke zelve. 't Was toch in die tijden gebruikelijk, dat men, zoo bij het leven, als na het overlijden van de begiftigers en patronen der kerken, voor dezelven aldaar gebeden uitstortte; ja dat derzelver namen, ter gedagtenisse uitgehouwen, in of aan de kerken gelezen wierdenGa naar voetnoot(f). Neemt men | |
[pagina 186]
| |
het dus, dan zal dit opschrift gediend hebben, om de ter kerke intredenden te vermanen tot gebeden voor de zalige rust der ziele van deze Elburga. Doch men kan, bij gebrek van aanteekeningen omtrend de stigtinge en oudheden dezer kerke, hier niets anders dan gissen Ik moet er alleen nog bij voegen, dat de vrouwenaam Elburgis, of Elburga, oudstijds niet onbekend was. Dezelve is zamengetrokken uit Edelburgis, of Edelburga, op dezelfde wijze, als Albert verkort is uit Adelbert, Elbert uit Edelbert, en soortgelijke meer. Nu vindt men bij MenageGa naar voetnoot(g) Edelburgis; by P. HeuterusGa naar voetnoot(h) Ethelburga; by J.G. SchottelGa naar voetnoot(i) Adelberga, Adelburga, Alburga; alle namen van gelijke beteekenisse, en niets van die van Elburga verschillende. | |
[pagina 187]
| |
Dan behalve deze verklaring, kan men hier ook, op eene voeglijke wijze, door Elburga de Stad Elburg, op de Veluwe gelegen, verstaan. Men weet uit PontanusGa naar voetnoot(k), en SlichtenhorstGa naar voetnoot(l), dat, in Wintermaand des jaars 1367, Elburg, gelijk ook Harderwijk, in een zeer groot gevaar gebragt wierd door de woedende golven der Zuiderzee, welke, door eenen geweldigen storm uit het Noordwesten opgezet, omtrend beide die plaatsen een' merkelijken hoek van het vaste land hadden afgescheurd en ingezwolgen. Omtrend dien zelfden tijd, volgends het verhaal dezer schrijveren, rukte daaromstreeks de pest vele menschen ten grave. 't Kan zijn, dat de tijdelijke Priester van de Bergsche kerke, 't zij een Elburger zijnde, uit zugt voor de plaatse zijner geboorte, 't zij eenige andere betrekking op derzelver welvaart hebbende, 't zij dat het dorp of de kerk zelve eenige merkelijke verpligtinge aan die van Elburg gehad hebbe, zijne godsdienstige gemeente met dit opschrift hebbe willen aansporen, voor Elburgs be- | |
[pagina 188]
| |
houdenisse te bidden. 't Kan ook zijn, dat het gevaar, zoo van het geweld der Zuiderzee, als van de pestziekte, van geen langen duur geweest zij, en dat zulks gelegenheid gegeven hebbe, dat de middelerwijle begonnen inscriptie niet geheel voltooid geworden zij. Immers het is zeker, dat na de letter n, welke op het woord intret van den tweeden regel volgt, niet het minste bewijs te vinden zij, dat 'er meer letteren of woorden gestaan hebben, maar is in tegendeel de steen, voor 't overige, glad en gaaf. Er is egter nog eene andere omstandigheid in de geschiedenis van Elburg, waartoe deze inscriptie ook zeer wel zou kunnen betrekkelijk zijn. Namelijk, in het jaar 1395, werd Elburg, 't welk voor dien tijd wel stads geregtigheden had, en ook onder de Hanzesteden was geteld gewordenGa naar voetnoot(m), allereerst eene eigenlijk gezegde stad, en door Arent van Boekop, op het welbehagen van Grave Willem van Gelder, bemuurd, en met poorten en bruggen voorzienGa naar voetnoot(n). Mogelijk heeft de Priester, die de Berg- | |
[pagina 189]
| |
sche kerke in dien tijd bediende, om redenen, boven aangehaald, of om andere, welke nu niet ligt na te gaan zijn, zijne welmeenende kudde met dit opschrift willen noopen, om de welvaart en bloei der nieuwbemuurde, en toen merkelijk uitgebreide stad, ernstig van den Hemel af te smeeken. Het kan ook uit die zelfde oorzaken door den toenmaligen patroon, of den heer van de plaatse aldaar gesteld zijn. Ondertussen komt het mij als genoegzaam zeker voor, dat, indien de inscriptie of tot het jaar 1367, of tot 1395 behoore, dezelve van veel later tijd dan | |
[pagina 190]
| |
de kerk moet zijn, welke mij, uit het metselwerk, toeschijnt, al vroeg in de dertiende eeuwe gebouwd te zijn. - Dan gissingen genoeg! - Men vindt van dit zelfde opschrift gewaagd, doch zonder eenige bijgevoegde verklaringe, in A. Rademakers Kabinet der Nederl. en Kleefsche OudhedenGa naar voetnoot(o).
C.A.V.W. 1771. |
|