Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde
(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||
I.Het is klaar genoeg, dat het woord Schoorsteen zamengesteld is uit schoor en steen, van welk schoor/ fulcimen, wij schooren / fulcire, hebben. Er moet derhalven een denkbeeld van stutten, onderstutten, in dit woord plaats hebben. Maar zal schoorsteen dan zijn een steen, die GESCHOORD WORDT, of een steen, die SCHOORT? Dit laatste verkiest Kiliaan, zeggende: ‘schoorsteen / fulcrum sive sustentaculum camini, vulgo contramurus foci, Sax. schornsteyn, q.d. lapis fulciens sive sustentans, & feurmur, q.d. murus ignis.’ De Heer Ten KateGa naar voetnoot(a) schijnt het eerste te stellen, wijl hij zegt, ‘schoor of schóór-steen H-D schorstein caminus; vermits door ijzers, of stijlen onderschoort’; en dit gedagt schijnt mij ook het best te zijn. Ik kan niet begrijpen, wat Kiliaan verstaan hebbe door schoorsteen; eerst zegt hij caminus, en naderhand fulcrum camini; in het laatste moet caminus niet het zelfde zijn met het eerste caminus: want dan ware de schoro- | ||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||
steen, de schoorsteen van den schoorsteen. Zal dan caminus de heerdstede zijn? Maar welke is dan de steen, die de de heerdstede schoort? Naar mijn gedagt is de schoorsteen, of caminus, die opening, welke boven de heerdstede en het vuur gemaakt is, en zig uitstrekt tot boven het dak van het huis, op dat de rook door dezelve uitga. Zoo deze beschrijving goed is, kan de schoorsteen den naam niet hebben van iets te schooren, dewijl er niets boven is, dat hij zoude kunnen schooren; maar wel van geschoord te worden, naardien deze, doorgaands steenen', opening beneden, door stijlen van hout, of steen, of ijzer, onderschraagd en geschoord wordt. Ondertussen ontken ik niet, dat schoorsteen, even als caminus, wel eens in eenen ruimer zin genomen worde: doch dit misbruik kan deze afleiding niet hinderen. Bij gelegenheid van dit schoorsteen, kwam mij in den zin, waar ons schoorvoetende van af mogt komen? ik zogt in Kiliaan en Ten Kate; doch bij geen' van beiden vond ik troost: zelfs vond ik het gansche woord bij hen niet. Ik weet egter niet beter, of het is bekend genoeg; schoon ik thands geene voorbeelden bij de hand hebbe, om deszelfs gebruik uit agtbare schrijveren te bevestigen. Wij gebruiken het voor langzaam, dralende, en sleepende. Nu | ||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||
dagt ik eens, zou het ook zijn voor schuervoetende? om dat men, als ware het, met de voeten sleepende, den grond, of over den grond schuurt, en de verwisseling van ue met oe, en van oe met oo bekend genoeg is. Dan scheen mij dit weer te gedrongen. Thands geef ik in bedenking, of het ook zou zijn voor schortvoetende, als of het was, voor, de voeten gedurig opschortende, gelijk in schorten, opschorten, het denkbeeld van dralen, toeven, duidelijk ligt opgesloten, waar van, eene zaak, of een werk, opschorten. Of, wilt ge liever, schoon de opgegevene afleiding mij aannemelijker voorkomt, dat schortvoetende, zoo veel zegge, als of het iemand aan voeten schortte, of iemand geen voeten had, of, als of iemand iet aan de voeten schortte, in welken zin, van deesse, deficere, schorten bij ons in gebruik is. Ik denk niet, dat iemand zwarigheid zal maken, en vragen, hoe schoorvoetende voor schortvoetende, gekomen zij? Immers, om de uitspraak, zou ik kunnen antwoorden, heeft men voor schortvoetende, schorvoetende begonnen te zeggen, en hoe ligt komt van schor, door eene verlengde uitspraak, schoor? Hoe dit alles ook zijn moge; ik weet anders niet, waar schoorvoetende van af te leiden, en zal de nadere toelichting van Taalkenners hier geerne op af wagten.
1762. H.A.B. | ||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||
II.Het geen ik over deze woorden gegist en gelezen heb, is het volgende. Ik heb lang gedagt, dat schoorsteen zoo veel was, als, en zamengetrokken uit schouwer- of schouder-steen; dan zoude het een' brandsteen, heerdsteen, een' steen, waarop vuur gebrand, of gestookt wordt, beteekenen. Dit kwam mij waarschijnelijk voor, om dat in onze taal ook bekend is:
Zoo vind ik deze woorden bij PlantijnGa naar voetnoot(c) geschreven. Kiliaan schrijft:
| ||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||
Dat in dit alles de meening van stooken, branden, plaats had, dagt ik te leeren uit:
Deze heeft Plantyn: Kiliaan kent, behalve schouden, schouwen; verschouden, verschauden, en het vercken schouden, ook nog:
Alle deze woorden schijnen eene blijkbare | ||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||
overeenkomst te hebben met het Grieksche κάω, καίω, καύω, waar van καύσω, κέκαυκα, enz. - met het Latynsche calo, caleo, calesco, calidus, caldus; - met het Fransche ChaudGa naar voetnoot(d), en eschauder; - met het Italiaansche scaldare; - en met het Engelsche:
Kiliaan schijnt onze woorden, schouden, verschouden, enz., af te leiden van koud, in de beteekenis van warm. Zoo schrijft hijGa naar voetnoot(f): ‘dat koud warm beteekent, getuigt het Fransche woord chauld, of chaud; waar mede de spreek- | ||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||
wijzen, die thans bij ons zeer gemeen zijn, van schouden, verschouden, of schauden, verschauden, dat is, warm-maken, en zengen, overëenkomen’. Het kan wel zijn, dat deze woorden, chaud, enz., en schouwen, enz., met elkanderen gemeenschap hebben; of zoo, dat ze uit een gemeene bron voordgesproten; of zoo, dat ze van elkanderen afgeleid zijn. Doch dat koud voor warm bij ons genomen zij, blijkt nog niet, behalve, mogelijk, in dat ééne voorbeeld, waarvan we in de aanteekening d, gesproken hebben; maar dat dus nog eer door eené verbasterde uitspraak van het Fransch, dan door eene algemeene overneming van koud, in den zin van warm, bijgekomen is. Anders zoude men zeer wel van koud, met voorzetting eener s, skoud, of schoud, en hier van schouden, of schouwen, kunnen gekregen hebben. Immers, dat het niet ongewoon is, dat, door voorvoeging der s, menige nieuwe woorden ontstaan, blijkt uit krabben en schrabben; rompelen en schrompelen, en anderenGa naar voetnoot(g). En, dat de d, in het midden der werkwoorden, in eene w verwandelt, is niet min gemeen: als in vouden, vou- | ||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||
wenGa naar voetnoot(h); houden, houwen; oude, ouwe; Goude, Gouwe; enz.; in welke, eigenlijk, niet zoo zeer de d in w veranderd, als wel geheel uitgelaten wordt, of smelt, gelijk, wegens derzelver zagtheid, menigmaal gebeurtGa naar voetnoot(i). Dus komt dan van houden, hou-en; van schouden, schou-en; doch, om de uitspraak te ondersteunen, en verwarring, in het schrijven, voor te komen, heeft men er de w, ten behulp en overgang, ingezetGa naar voetnoot(k). - Dat nu schouwe, voor schoorsteen, met het Grieksche καίω gemeenschap hebbe, oordeelde ook de geleerde en aanzienlijke Heer Adolf van MeetkerkeGa naar voetnoot(l), of Adolphus | ||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||
Mekerchius, daar hij schrijftGa naar voetnoot(m): ‘van καίειν, branden, leiden sommige Vlamingen cafcoen af; anderen cave; de Brabanders scauwe, welke woorden eene rookplaats of schoorsteen beteekenen’. Van hetzelfde gevoelen was de Heer W.O. Reiz, die dus schrijftGa naar voetnoot(n): ‘καίειν, schouwen. Men hoore, wat Boxhorn zegt: | ||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||
schauw en scioor beteekent bij de Scythen, en de volken, die van hun ontsproten zijn, gelijk de Duitschers, niet anders dan vuur. Hiervan schauwen, verzengen. Hiervan het oude Gothische woord, dat nog heden bij de Spanjaarden gebruiklijk is, Causon, om de hette en den brand der koortse te beteekenen. Waar aan zeer gelijk, of, liever, waar mede 't zelfde zijn (want zij komen alle van denzelfden, dat is, Scythischen, oorsprong) der Grieken καίειν, waarvan καῦσον, brand, hette, καυτὴρ, καυτὴριον, en dergelijke. De Brabanders en Zeeuwen zeggen nu nog schouwe tegen een heerdstede, of rookplaats, die bij de Hollanders en overige Nederlanders schoorsteen heet’. En bij Boxhorn, door den Heer Reiz aangehaald, vind ik, op eene andere plaatsGa naar voetnoot(o): ‘Men moet bedenken, dat in verscheidene talen vele woorden gevonden worden, welke zeer gelijk zijn van letteren en lettergrepen; doch ongelijke beteekenis en | ||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||
onderscheiden' oorsprong hebben. Καύσων beteekent, in het Grieksch, hette: koude, in het Duitsch, het tegendeel. Calor, in het Latyn, warmte: kalt, in het Hoogduitsch, koud. Wie zal zeggen, dat dit dezelfde woorden zijn, hoewelze bijna dezelfde letteren en lettergrepen hebben, daarze zoo onderscheiden in beteekenis zijn? De volken, die ongetwijfeld van de Scythen oorspronglijk zijn, gelijk de Duitschers, en ook de Grieken, noemen scau, vuur, brand. Van hier scau, een plaats, waar men het vuur bewaart; scauwen, zengen. De oude Gothen noemen het vuur, Causon. Van daar is der Spanjaarden (die eertijds onder de Gothen vermengd zijn) Causon, dat zij door calentura ardentissima [zeer brandende hette], in hunne Woordenboeken, uitleggen. Der Grieken καύσων, dat hette, brand, en eene heete koorts beteekent, heeft denzelfden oorsprong, als deze allen. Voor het Neerduitsche koude, zeggen de Hoogduitschers kalde, of keldte. Van hier het Latynsche gelidus [kil-koud]. Want k, of C, en g, worden gemaklijk verwisseld. In een Angel-Saxisch Woordenboek, door den Heer J. de Laat opgesteld, vind ik: “Cijle / koude”. Hier aan is gelijk het Neerduitsch | ||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||
koel, en koelte, en het Hoogduitsch kalte. Maar het Latynsche calor en calidus, komt van het Scythische en Duitsche kalmt, en kalmte, dat warmte beteekent, en nog in het Neerduitsch in gebruik is’. Doch, niettegenstaande dat alles, kan men met reden vragen; indien schoorsteen van schouwe, of schoude komt, en hetzelfde woord is, als Kiliaans schoudsteen, van waar komt dan de r in dit woord? en waaröm hield men zig niet aan de eenvoudige uitspraak van schouw steen? en, daar de Hoogduitschers gewonelijk schornsteins plagten te schrijven, van waar komt die n in dit woord? - Hieröm dunkt het mij thans waarschijnlijker, om den oorsprong des woords van het werkwoord schooren af te leiden: wel niet in den zin van onderstutten, of schragen: want, in deze beteekenis, komt dit werkwoord zelf af van het Naamwoord schoor, dat een stut, of steunsel, beteekent: en, wil men dit, dan zal men altijd moeite hebben, om te zeggen, of de schoorsteen ondersteune, dan of hij ondersteund worde. Bovendien is de benaming van schoorsteen van uitgebreider beteekenis, dan dat men tussen denzelven en eene ondersteuning, genoegzame overeenkomst ontdekken kan. Immers schoorsteen, ruim genomen, beteekent den geheelen toestel, | ||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||
die noodig is, om een open vuur te stoken: hieröm spreekt men van den mantel, de val, de stijlen, den boezem, het vegen, en de pijp van den schoorsteen. Doch, in naauwer en eigenlijken zin, wordt de schoorsteen dat deel genoemd, dat boven het dak uitsteekt: daarom spreekt men van de schoorsteenen, die op het huis zijn. Nu heeft het wortelwoord scheeren, (waarvan schoor, geschoren), en dus, waarschijnelijk, ook het daar mede vermaagschapte woord schooren, den zin van iets stijf te spannen, en uitterekkenGa naar voetnoot(p). Dit blijkt uit het scheeren van een touw, de scheering der webbe, en anderen. Deze beteekenis straalt ook door in schoor, dat in Vriesland nog zeer gebruiklijk is, voor stijf gespannen, strak uitgerekt; vooräl wanneer iets eenigszins schuin, doch tevens steil, opgeregt is. En van deze zelfde beteekenis, denk ik, dat schoor, voor stut, zijn oorsprong en beduiding heeft. Dus weet men, in Vriesland, in Gelderland, en in Overyssel, van eenen schoordijk te spreken, die steil afloopt, en geen voorland heeft. Hier mede komt het Engelsch shore, voor strand, overëen. Van hier | ||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||
vindt men een' gemaklijken overgang tot alles, wat uitsteekt, gelijk de eigenlijk gezegde schoorsteen boven het dak. ‘Schoren, voor uitsteken, is een oud Scythisch woord. Hier van worden de klippen op den Zweedschen strand nog scheren genoemd, van derzelver uitsteken, en de rookplaats, bij de Duitschers, schorstein, om dat het een steen is, die boven het dak uitsteekt. Om dezelfde reden heet allerlei strand bij de Grieken σχερὸς, volgens Hesychius, bij de Angel-Saxen score, bij de Engelschen shore, om dat hij boven de zee uitsteekt’: zoo schrijft ergens de doorgeleerde Johan Georg WachterGa naar voetnoot(q). En dit zal, ongetwijfeld, den kundigen Lezer beter bevallen, dan het geen ik nog uit Besoldus en Schottelius heb bij te brengen. De eerste schrijft: ‘schorn- | ||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||
stain komt van schorn, dat is, ondersteunen; en dit (schorn), gelijk ik denk, van securus, zeker; zoo, dat het zij, zeker, veilig maken. Bij de Engelschen is schore, schragen, stutten; en een stut’Ga naar voetnoot(r). De laatste spreekt dus: ‘schorn, schornstein: een zamengesteld woord. Maar wat beteekent bij ons eigenlijk schorn? - Het is te beklagen, dat we een groot deel der oude Duitsche taal verloren hebben. - Schoren, beteekende, eertijds, ondersteunen. - Schorn is bij sommigen, een wan, of werpschoffel. Schorsen is, in het Neerduitsch, opgorden, opschorten. Dus kon schorstein mogelijk een omgezette en opgevoerde steen zijn. Schors beteekent ook, in het Neerduitsch, een bast’Ga naar voetnoot(s). Het is onnoodig, over zulke losse gissingen aanmerkingen te maken. Behalve vele andere Neerduitsche woorden, welke Ten Kate zeer wel van dit scheeren, | ||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||
schoor, geschoren, heeft afgeleidGa naar voetnoot(t), als scheurbuik, scheurbeen, scheurmond, schuur, schuuräar, schuren, schoor, (het Engelsch shore), schooren, schoorhout, schoorladder, schoorzolder, schorre, schoorkant, schorse, schorte, schorsen, schorten, en anderen; vindt men, in het te voren gezegde, ook, klaar, den zin en oorsprong van het woord schoorvoetend, dat ik denk, dat van late geboorte en zamenstelling is; zoo, om dat het noch bij Kiliaan, noch bij Plantyn, en, mogelijk, ook bij geene ouder schrijveren, voorkomt; als, om dat, naar mij dunkt, de zamenvoeging zelf met de regelmaat der taal niet overëenkomt. Immers het woord heeft de gedaante van een Deelwoord (participium): was het dit, dan moest er ook een werkwoord (Verbum) zijn, waar van het afkwam: maar noch voeten, noch schoorvoeten is als een werkwoord bij ons bekend. Ik weet ook niet, dat eenigen onzer Taalverwanten een woord, of werkwoord hebben, dat in gedaante en zin met ons schoorvoetend overëenkomt. Doch ik vind geene ge- | ||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||
noegzame reden, om dit woord te verbannen: daar toch deszelfs gebruik de taal verrijkt, en de meening klaar is. Het geeft, namelijk, in zijne eigene beteekenis, iemand te kennen, die zijne voeten schoor stelt, welke spreekwijs ook nog, in Vriesland, gebruikelijk is. De voeten schoor, strak, stellen, of stijf gespannen houden, is de houding van iemand, die, tegen zijnen wil en genoegen, ergens been getrokken en gesleept wordt; en dus wordt schoorvoetend te regt gebezigd, voor iemand, die noode, niet gemaklijk, maar langzaam, en als gedwongen, en tegen zijnen dank ergens toe komt, en besluit, of die zig zeer taai houdt, en lange draalt, eer hij zig laat overreden.
M.T. 1774. |
|