Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde
(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |
Toegift, over dan en als.Dat de ouden te regt gezegd hebben, niet anders, geen ander, DAN; en, niemand, dan hij, daar velen kwalijk ALS zeggen, bewijst HuidecoperGa naar voetnoot(a), met vele voorbeelden. Ik mag er bijvoegen den vertaler van BoëthiusGa naar voetnoot(b), hij en heeft aen het goed NIET ANDERS DAN zijn verteeren. Als mede, dat het veel in de beteekenis verschille, de mensch is niet ALS stof, en: de mensch is niet DAN stof. Ja dat het eerste vlak het tegendeel van het andere zoude beteekenen, naardemaal het eerste zegt, dat de mensch geen stof, het andere, dat hij immers stof zij. En dus konde men in meer dergelijke zinsverwarring vervallen, als men geen onderscheid maakte, en, bij voorbeeld, zeide: ik zal hem niet ALS Koning groeten, wanende dat: ik zal hem niet DAN Koning groeten, even veel ware. Maar wie zal niet zien, dat, hij heeft dit | |
[pagina 146]
| |
niet ALS ter loops aangeroerd, het tegendeel zegge van, hij heeft dit niet DAN ter loops aangeroerd? Onze bijbeltolken hebben dit ook wel waargenomen, in Matth. XI. 27. Niemand kent den Zoon, DAN de Vader: en, Matth. XIV. 17. Wij hebben hier NIET, DAN vijf broden. Alschoon zij, Luk. IX. 13., zeggen: niet meer, als vijf, (mogelijk, om dat in de bijvoeging van den tweeden trap minder dubbelzinnigheid te wagten is): want, Johan. VI. 46., stellen zij wederöm: niet dat iemand den Vader gezien heeft, DAN die van God is. Hoewel zij elders ook dan met den comparativus zeggen, bij voorbeeld, Matth. XI. 11., meerder DAN Joannes; - en: meerder DAN hij: gelijk de keurigste Schrijvers thans in beide gevallen altijd doen, zoo wel als de MarreGa naar voetnoot(c): die niet anders overliet DAN.
J.F.R. 1763. |
|