Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde
(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij
[pagina 126]
| |
Over den geslagtnaam van Hamel, en de woorden Maal, Ham, Hamel, enz.Onlangs werd ik door zekeren Heer gevraagd naar de woordgronding (etymologie) van Amale of Hamale, een oud kasteel (in Braband of Vrankryk): en waarom de nazaten zig nu van Hamel schreven, die al overlang ook een' aries boven op het wapen voerden? Hij voor zig erkende, dat de wortel mal was, en merkt beteekende; maar meende, dat de h ook niet te vergeefsch, maar van eene zonderlinge beteekenis moest zijn. Ik antwoordde daaröp: De etymologie, of woordgronding, na te gaan in woorden, wier beteekenis men weet, is menigmaal niet zeer moejelijk, en heeft zijne nuttigheid tot ontdekking der ware beteekenis en kragt van dezelven; maar die van eigen namen, of klanken, welke men niet vooräf weet, wat zij beteekenen, is ten uitersten moejelijk, en | |
[pagina 127]
| |
baart meesttijds eene menigte van onzekere gissingen; blijks, onder anderen, de verschillende oorspronglijkheid van de namen der steden en landen, b.v. Antwerpen, Leeuwaarden, Brandenburg; naar welke zoo veelmaal gegist is, dat men eindelijk moet zeggen, Incertior quam dudum, en billijk wordt afgeschrikt, meer vergeefsche moeite te doen; in welk gevoelen mij de Doorluchtigste schrijver der Memoires de Brandenbourg ook bevestigd heeft, daar Hij schrijft: l'occupation des savans qui travaillent sur l'etymologie des mots, sont des objets si minces, que par cela même ils ne sont pas dignes d'occuper des têtes pensantes. Te meer, om dat men zig door de overeenkomst en klank der letteren dikwijls laat bedriegen; b.v. Ravenna, dreef Silv. Giraldus, dat van de raven afgeleid moest worden, en dat men daar jaarlijks de raven op een' dood peerd vergastte, waaröp alle raven van Italië toegevlogen kwamenGa naar voetnoot(a). Was er geene andere zwarigheid in den naam van Amale of Hamale, dan hoe de h daarïn kome, het was ligtelijk gevonden; namelijk, dat zig de een of ander, graag voegende naar de | |
[pagina 128]
| |
uitspraak van den landaart, onder welken hij woont, de h, of adspiratie, ook aanneemt, of laat varen: het welk in alle talen en eeuwen plaats heeft gehad. Dus staat in onze vertaling des bijbels Elisa, in het Grieksch Helisa; zoo ook Henoch en Enoch, en vele anderen, zonder onderscheid van beteekenis. - De Grieken noemen den Karthaagschen Veldheer Annibas, de Latynen dan eens Hannibal, dan eens Annibal, elk naar zijn gemak van uitsprake. En Uwer Ed. is niet onbewust, dat de Grieken ook in andere gemeene woorden, naar de verscheidenheid der tongvallen, of dialecten, verschilden in de h, of spiritus asper, welken het eene volk of stad gebruikte, het andere afliet. De Romeinen verwierpen de oude h in in vele woorden, eerst schrijvende hara, haruspex, harena, harundo, enz.: daarna ara, - enz. Idque fecisse veteres, h inserentes, roborandarum vocum caussa, more Graecorum, schrijft A. GelliusGa naar voetnoot(b). Om nu van de Zeeuwen niet te spreken, welke de h gebruiken, waar wij ze verwerpen; en overslaan, waar wij dezelve uitspreken. Ja, de ongeletterden onder hen schrij- | |
[pagina 129]
| |
ven zelfs hontvangor, en y his houd: IER verkoopt men AGEL en kruid, om AZEN te schieten, enz., als overbekend is. En zoo schreef men oudtijds ook Hameland, nu AmelandGa naar voetnoot(c). I. Chronyk. VII. vs. 35. wordt onder de kinderen van Helem, geteld Amal; maar in het Hebreeuwsch was het Hamal, en de Oostersche taalkundigen zeggen, dat het een vermengd volk beteekene; maar wie zal dit op den hedendaagschen name in Braband of Vrankryk toepassen? of wie durven verzekeren, dat U Wel Ed. naam uit twee woorden te zaam gesteld zij? Alschoon men vrijheid hebbe, te gissen, dat het niet onmogelijk zij: naardemaal men van ham en maal één woord kan te zamen smeden. Omtrent de beteekenis van maal geeft Uwe Ed. reeds eenige voorbeelden op. Ik voeg er bij, dat maal, Hoogduitsch mahl, in het oude Duitsch een opgerigt teeken beduidde, waarvan de Hoogduitschers nog hebben, denkmal, grabmal, schiesmal, i.e. gedenkteeken, graftombe, doelwit, of teeken, naar het welk men schietGa naar voetnoot(d). Hieraf heeft men in de Salische wetten het Latynsche mallus | |
[pagina 130]
| |
gemaakt, d.i. eene bestemde plaats van het Geregt. Zoo was ook mal en maal een teeken des tijds, naderhand de tijd des etens, waaraf gastmaal, maaltijd, ja nog eenvoudig: een MAAL geven, voor vreugdemaal. Ondertussen, dewijl het ook eene bestemde plaats van bijeenkomst beteekende, en dit niet vreemd is, doordien eertijds de volksvergaderingen, het zij om gerigt te houden, het zij om eene verkiezing te doen, op zekere teekens of afgeperkte plaatsen onder den vrijen hemel wierden gehouden, en de merkt-plaatsen mede Gerigtsplaatsen waren; zoo kan het wel zijn, dat Rosmale, en dergelijken, van merkten gezegd wordt, zoo wel als de Latynen forum, en voor merkt, en voor Gerigt bezigen. Ja, de beteekenis van mal en male heeft zig eindelijk zoo ver uitgestrekt, dat het naauwlijks opte noemen is: blijvende egter de oudste beteekenis van mahl, signum, in de meesten doorstralen, waarvan ook mahlen en malen is teekenen, schilderen, en mahlstat nog hedendaags in het Hoogduitsch, zoo wel als mallus in het Latyn, een Landgerigt, of andere plaats, door zeker teeken aangewezen, te kennen geeft, gelijk de zeer geleerde EccardGa naar voetnoot(e) aantoont. Dus | |
[pagina 131]
| |
is ook Gemaal en Gemalin, sponsus en sponsa, uxor ad conjugium designata, naderhand voor gehuwden man en vrouw genomen, en vermählen beteekent, in Duitschland, nog, connubio jungere, het welk, ook tot de beesten overgaande, veroorzaakt heeft, dat men eene tweejarige koe, eene male noemt, dewijl zij rijp wordt om te parenGa naar voetnoot(f); maar welke der hiervan afgeleide beduidenissen naast op Uwer Ed. Amale of Hamale toe te passen zij, kan ik niet beslissen. Nu is ham, in het Angel-Saxisch, een huis, waar | |
[pagina 132]
| |
af heem, heim, het huis, overgebleven in ons uitheemsch, en in het Fransche hameau, buurt van eenige huizen of gehugt, mogelijk van het Grieksche ἃμα, simul, te zamen, waar eenige menschen te zamen woonen, hebbende ham ook naderhand een klooster betekend, volgens WachterGa naar voetnoot(g). Zoo dat, indien men in hamale twee woorden wil hebben, gezegd zoude kunnen worden, dat het van ham en male gekoppeld ware, en een huis der bijeenkomste of Regthuis wilde zeggen. Doch, indien het vast ging, dat een hamel van ouds in het wapen geweest ware, en wel wegens de overeenkomst met den naamGa naar voetnoot(h), zo vervalt de gissing der tweeledige koppeling, en zoude veel eerder hamal en hamel een en het zelfde zijn, de a alleenlijk eene ouder uitspraak, de e eene jonger; want in oude tijden zeide men scrivan, tekan, en honderd dergelijken, daarna schrijven, taken, gelijk bij Ten Kate menigvuldig is aangetoond. Zoo | |
[pagina 133]
| |
was ook hamla, in het oud Duitsch, impedire, truncare, mutilare, en door hamalstat, bij den uitlegger van TatiaanGa naar voetnoot(i), vertolkt, daar in den tekst stond Golgatha, i.e. quasi locus, ubi malefici truncantur. Het voorgaande hamala is vervolgens geworden hamlen, impedire aliquem mutilatione membrorum, gelijk mij WächterGa naar voetnoot(k) geleerd heeft. Hiervan ook het Frankische adjectivum, ham, i.e. quocumque modo impeditus, zoo dat hamel een gesneden ram zij, belet om te teelen. Ik voeg er bij ons hamei, voor slagboom, welke den reiziger belet om voord te gaan, als mede het Hoogduitsche hämmen, beletten, waarvan ook nog hemketting onder de voerlieden gebruiklijk is. Voords was ook ham een stuk, omdat het geheel daar door verkort en afgesneden wordt, waarvan ons boterham, d.i. een geboterd stuk, en ham een stuk van het verken, mogelijk ook ons inham voor insnijding, inspringenden hoekGa naar voetnoot(l). Maar dit doet niet zonderling ter zake omtrent Uwer Ed. voorstel. Wie kan het | |
[pagina 134]
| |
egter mijden, als hij met taalonderzoek bezig is, om niet eene uitweiding in te lassen, waardoor ook andere duister voorkomende woorden, als toevallig, opgehelderd worden. Immiddels staat het Uwer Ed. vrij, te kiezen, wat in dit alles aannemelijk of verwerpelijk zij. De beteekenissen hebben haren grondslag, hoewel niet altijd even klaar te bewijzen zijnde; maar in de toepassing derzelven op eigen namen, ligt de zwarigheid, welke ik mij niet vermeet op te lossen.
J.F.R. 1762. |
|