Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde
(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij
[pagina 116]
| |
Gissingen over het Woord ingenieur,Men is het al overlang doorgaans eens geweest, dat vader Hoofts vertaling van het woor Ingenieur, door Vernufteling, onverstaanbaarder zij, dan de vreemde benaming zelve; hoewel hij die egter niet altijd dus overzet; nademaal hij ook Don Pedro Pacieco, te Vlissingen gevangen, en opgeknooptGa naar voetnoot(a), Kryshoumeester noemt, en zig elders mede dus uitdrukt. Ondertussen blijft de vraag, of hij en anderen, welke het van het Latynsche ingenium afleiden, het spoor te eenemale bijster zijn; terwijl het immers, naar het oordeel van sommigen, van het Frankische of Fransche engin, een werktuig beteekenende, afkomstig, en door de latere Latynsche Schrijvers uit het Fransch overgenomen is? Laat ons dan eens onderzoeken, op wat gronden beide die gissingen steunen, om te zien, welke de meeste waarschijnlijkheid voor zig hebbe. | |
[pagina 117]
| |
De Latynsche Schrijvers van het jaar elf - en twaalfhonderd, noemen de werktuigen der belegeringen ingenia. Ja zoo schrijft nog PontanusGa naar voetnoot(b), Verum ipse Boecopius, cum alia tum adhuc in usu fuisse ejusmodi ingenia, & inter cetera arietem, non ignoraret. En dus vinde ik het mede in de brieven bij DurantGa naar voetnoot(c), geschreven in het jaar 1204, over het beleg van Constantinopel, waar het stellen van valbruggen op de mastboomen der schepen, en van dergelijke belegstuigen, genaamd wordt, dispositio ingeniorum. Marq. FreherGa naar voetnoot(d) zegt ook: ‘Ingenia, machinae quaedam bellicae. Godofred. Monachus, p. 369., nos quoque nostra faceremus ingenia erigi super terram. Engins, Gall. Lips. Poliorc. I. c. 3. Sic etiam occurrit in Flor. Wigorniensis continuation. ad an. 1131. Exierunt enim saepius de castello, & ingenia ejus vel succiderunt vel incenderunt’. Doch de Heer Freher zegt | |
[pagina 118]
| |
niet, dat het Latynsche ingenia uit het Fransche of Gallische engins afkomstig zij. Lipsius haalt zelfs dit woord niet aan; maar beweert het tegendeel. Zie daar zijne woorden: Machina, Graecis μηχανὴ, παρὰ τὸ μήδω, μήσω, i.e. ut vult auctor Etymologici, ab inveniendo aut sapiendo, sive παρὰ τὸ μὴ χαίνειν, ut Eustathius, ob efficaciam in ea, & artem. Sane ab ingenio consensu derivant, quod intervenit: & posteriores Scriptores Latini haec ideo ingenia, & eorum architectos Ingeniarios dixerunt. Asconius: Machina est, ubi non tam materiae, quam ratio artis atque ingenii ducitur. Hoewel GesnerGa naar voetnoot(d) deze woorden aan Ulpianus toeschrijft, het welk ook Stephanus(d) al voor hem deed; en alschoon geen van deze drie de plaats aanwijst, is het egter niet onwaarschijnlijk, dewijl men al van ouds den uitvinder en maker van kunstige werktuigen ook machinator en machinarius noemde, gelijk SolinusGa naar voetnoot(e) den uitstekenden meester van oorlogstuig, of den aartsïngenieur, Archimedes, dus benoemde: Machinarius commentator Archimedes fuit. Du CangeGa naar voetnoot(f) schrijft: Ingeniare, per inge- | |
[pagina 119]
| |
nium & artem aliquid excogitare. Ingenium, machina bellica ingenio & arte adinventa, exstructa. Waarop hij de woorden van TertullianusGa naar voetnoot(g) aanhaalt, die in het jaar 192 gebloeid heeftGa naar voetnoot(h), zeggende: arietem stupuere, ut novum ingenium; en meer voorbeelden uit denzelven bijbrengt, waar hij arietem, argumentosum ingenium noemt; als mede uit andere latere schrijvers, welke duidelijk de muurbrekers dus noemden, zeggende: duobus ingeniis muros perforarunt, enz. Terwijl hij teffens aanhaalt, dat de meesters van zulk oorlogstuig ook ingeniarii genoemd waren, als mede even te voren, dat ingenium, bij Tertulliaan en anderen mede, voor ars, dolus, en machinatio te boek sta. Wil men ingenium ook in de beteekenis van adparatus of inventum nemen, het zal op het zelfde uitkomen; want dus vind ik het al bij ouderen, bij voorbeeld TacitusGa naar voetnoot(i), volgens de uitlegging van den nieuwsten uitgever, Ernesti, die het mede uit Plinius aanwijst, bij wien men leestGa naar voetnoot(k): nec exquisita ingenia coenarum - mi- | |
[pagina 120]
| |
ramur. En het zal dan niet anders zyn, dan eene vernoeming, of metonymia caussae efficientis, pro effecto, namelijk ingenium, pro re ingeniose inventa, vel artificiose structa. Meest al wordt toch ingenium voor uitvinding genomen; als bij PetroniusGa naar voetnoot(l): Mirabile quidem paupertatis ingenium, singularumque rerum quasdam artes fames edocuit, i.e. paupertas invenit artes, gelijk Erhard aldaar met meer voorbeelden betoogt. Ten minste blijkt hieruit, dat vader Hoofts vertaling, steunende op de waarschijnlijkheid der afkomst van ingenium, vernuft, zo ongerijmd of bespottelijk niet zij, als men in den eersten opslag denkt; en dat hij niet alleen dus gevoele. Hebben dan de oude Latynen het Grieksche μηχανὴ, machina, zoo wel als ars mechanica, als mede machinator en machinarius, voor architectus machinarum, behouden, den aartsïngenieur Archimedes ook bij uitstek machinarius, of commentator machinarius, genoemd, als boven gezegd is; waaröm zouden de lateren, het Grieksch daar latende, niet hebben mogen denken, dat zij het zelfde met ingenium en dezelfs afleidingen konden uitdrukken, zonder het van de Franschen | |
[pagina 121]
| |
te ontleenen? Of, gelijk vis, robur, en dergelijken, in den oorlog tegen artes over staan, waaröm zoude ingenium niet even zoo voor artes en artificia, in tegenstelling van met de vuist bevegten, mogen gelden? Men vindt in het Woordenboek van Richelet, engein en engin, voor een werktuig, waarmede men de windmolens omdraait, als ook waarmede men steenen ophijst. Maar zoude ook dit zelfde zijn opzigt niet kunnen hebben op ingenium? alzoo de Franschen het voorzetsel in al overlang in en veranderden. Altoos de Latynsche schrijvers, al hadden zij hunne ingenia en ingeniarii uit de Frankische taal ontleend, hebben het dan evenwel dus opgevat, als of het van vernuft afkomstig ware; anders hadden zij mogelijk met all zoo veel gemak engenarios kunnen zeggen, ook zonder i in het midden. Du Cange haalt engin wel insgelijks aan voor werktuig van belegeringen; maar daaruit volgt niet, dat de Latynen het daarvan ontleend hebben; eerder stelt hij wederom het tegendeel, zeggende: qui igitur ingeniis seu machinis bellicis praeerant, ingeniarii dicebantur: Philippus Mouskes in Ludov. VIII. Le Sire de Engignours, Commandere des minours. Moxque iterum: engignor & engigneur, pro iisdem artificibus. | |
[pagina 122]
| |
Ondertussen zeggen dezelfde Franschen ook ingenieux, overeenkomstig met, of in navolging van het Latynsche ingeniosus; wat zwarigheid dan, indien zij mede ingenieur van ingeniarius, of ingeniator, bij VossiusGa naar voetnoot(m) dus genoemd, gevormd hebben? Doch dezelfde VossiusGa naar voetnoot(n) schijnt de Franschen met den voorrang te begunstigen, zeggende: Ingenium pro dolis sive technis, more Gallico, qui similiter engin dicunt. Dit bewijst egter niets; want hij brengt slegts eenige weinige Latynsche voorbeelden van ingeniarius bij, welke du Cange mede aanhaalde, maar toont niet, dat der Franschen engin ouder in gebruik zij, noch dat zij de eerste uitvinders en makers dezer belegstuigen waren, het welk zij egter behoorden te doen, die daar zoo sterk op staan, dat ingenieur niet van ingenium, maar van het Fransche engin, moet afgeleid worden: terwijl engine bij ons al oudtijds voor ingenium bekend is geweest, bij den ouden vertaler van Boëthius, die de Latynsche wooden, uxor ingenio modesta, vertaalt: Dyn wyf zedelic van EngieneGa naar voetnoot(o). | |
[pagina 123]
| |
Na dat ik dit opgesteld had, werd ik vermaandGa naar voetnoot(o), dat men ook konde vergelijken het geen over de beteekenis van Engien, en de herkomste van dit woord, is aangeteekend door den Heer van IdsingaGa naar voetnoot(p). Zie daar dan, wat zijne Ed. daarover zegt; - uit VelthemGa naar voetnoot(q) engienen aanhalende, voor oorlogs werktuig, gewaagt hij, dat de Latynsche schrijvers daar voor het woord ingenia gebruikten, wel dikwijls in een' goeden zin; doch doorgaans, bij die van de middeleeuw, in een' kwaden, zoo dat het erg, en schalkheid, en listige vonden en overleggingen, om een' ander' te misleiden, beteekend hebbe, waarvan hij verscheidene voorbeelden, zoo in Duitsch als Latyn, van het jaar 1116. af, tot 1559. toe, bijbrengt. Doch ook wederöm in een' goeden, uit ReigersbergGa naar voetnoot(r):
Als men vijftien hondert ende XXVII. sach schrijven,
Den sevenden dach in Meije nae het recht bedien,
Was gheboren tot 's Lands verstijven
Philippus van Oostenrijcke, dat edel ENGIEN.
| |
[pagina 124]
| |
Voords werd ik ook onderregtGa naar voetnoot(s), dat men mede konde nazien Hoynck van PapendrechtGa naar voetnoot(t), benevens MenageGa naar voetnoot(u), en SkinnerGa naar voetnoot(v). Doch denkende, dat hiervan nu genoeg gezegd zij, durf ik de waarnemingen van dezen niet bijvoegen, om den Lezer door wijdloopigheid niet te vervelenGa naar voetnoot(w).
J.F.R. 1768. | |
[pagina 125]
| |
[noottekst] |
|