Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde
(1775)–Anoniem Proeve van oudheid-, taal- en dichtkunde– Auteursrechtvrij
[pagina 56]
| |
Aanmerking, over de overeenkomst der Hebreeuwsche en der Nederduitsche taal.In mijne vorige aanmerkingGa naar voetnoot(a), heb ik met een woord gewag gemaakt van de verwantschap, welke de Heer Kar. Tuinman stelt tussen onze en de Hebreeuwsche taal, door dewelke hij eenen lichtenden fakkel ter opheldering der Nederduitsche taal meent ontstoken te hebben. Doch de schrandere VitringaGa naar voetnoot(b) bragt mij tot meer nadenken, toonende niet alleen derelver overeenkomst in woorden, maar ook in spreekwijzen. Ik heb noch lust, noch vermogen, om hier in een strijdperk te treden over den oorsprong der talen. Men kan hier vergelijken de redeneering van den beroemden Heer N.G. Schroe- | |
[pagina 57]
| |
derGa naar voetnoot(c), tegen Vitringa, wier gevoelens ik egter in het midden laat; willende maar alleen aangemerkt hebben, dat die overeenkomst niet groot genoeg is, om alle talen als dialecten van het Hebreeuwsch aan te merken, en niet als bijzondere talen. Dus werden de Apostelen bekwaam gemaakt, in andere talen te spreken op den PinksterdagGa naar voetnoot(d). Daarenboven wil de boven gemelde Heer Vitringa beweeren, dat de spreekwijzen der Hebreën met de onze de allernaauwste en nadruklijkste overeenkomst hebben, en daaröm in onze taal best over te zetten zijn; schoon hij zelf bekent, dat Drusius zulks van het Latijn heeft aangemerkt. Ja, die eenstemmigheid is in alle talen wel te vinden, tot welk zeggen mij de geleerde WaltonGa naar voetnoot(e) aanleiding geeft, die verscheidene Schrijvers aantoont, die het zelfde omtrent alle talen ondernomen hebben te bewijzen. Doch dit zij eens zoo; moet men daar uit be- | |
[pagina 58]
| |
sluiten, dat onze taal uit het Hebreeuwsch geboren is? In tegendeel zoude ik denken, dat die overeenkomst zeer toevallig is, en geschikt naar de algemeene denkbeelden der menschen, die dan eens overeenkomen, dan wederom verschillen, en vooräl in een taal; naardien alle menschen op dezelfde wijzen de klanken voordbrengen, en de woorden zamenvoegen: even als in der menschen uiterlijk gelaat, en zelfs in all wat voor het gezigt komt, vele gelijkvormigheid is, dat daarom niet is voordgesproten uit het geen, waar aan het gelijkvormig schijnt. Daar bij komt die algemeene aanmerking, dat er genoegzaam geene taal is, die niet van eene andere sommige woorden, door wederzijdschen handel, als anderszins, heeft overgenomen en veranderd; bij voorbeeld, dat Indische en andere koopwaren hare eigene benamingen bij de Europëers behouden, is hier van een doorslaand bewijs. Hier uit zijn de vrugtelooze poogingen van den Heer Tuinman klaar te zien, dewelke ik naauwlijks beter schatte, dan van die geenen, die hem tot eene bespotting zijn, om dat zij het Hebreeuwsch uit onze taal zoeken af te leiden, en die waarlijk insgelijks te beklagen zijn. 1762. G. 't H. |
|