Tegenbedenkingen.
Verscheidene dingen zijn er, die tegen dit gevoelen strijden.
I. | Hoe begrijpt gij het stuk? moetenwe deze Perzische taal met de Perzen van de Scythen zoo afleiden, even als de Grieksche en Gothische volken met hunne talen daar uit zijn hervoordgekomen? - Zoo begrijpt het Vitringa. Zoo schijnen het ook uwe woorden meetebrengen. Maar dan merk ik aan: |
1. | Dat dit zoo zeker niet is. - Elam en Chut, die de eerste Perzen zijn, zijn uit het oosten in het land gekomenGa naar voetnoot(g): een groot gedeelte werd door Saphtaei, eene Arabische volkplanting, uitgemaaktGa naar voetnoot(h). |
2. | Dat de oudere overblijfselen hunner taal ons een geheel ander denkbeeld geven. All, wat we bij Daniël, in het boek van Esther, enz., daar van vinden, verschilt hier van hemelsbreette. |
3. | Maar wat zal hier toch die eerste oorsprong
|
| |
|
zeggen? Zal daarvan die naauwe overeenkomst afstammen? Waaröm is het dan met de Grieken ook zoo niet? En dat, daar het Perzische rijk zoo vele onwentelingen heeft ondergaan! |
Wilt gij dan liever de invallen der Scythen, en hunne oorlogen met de Perzen, ten tijde van Cyaxares, en Cyrus, te hulp roepen? Dan zeg ik:
1. | Invallen van korte jaren, die afgekeerd worden, (gelijk zoo en door Cyaxares, en vooräl door Cyrus de Scythen verjaagd zijn), kunnen hier aan niet voldoen. |
2. | Hier tegen strijdt de tweede reden van het voorgaande. |
II. | De woorden, die de Perzen met ons gemeen hebben, zijn aan onze taal, zoo als ze reeds eene onderscheidene taal was, eigen; als vader, broeder, kaal, enz.; ten minste van die natuur, dat het blijke, dat ze van ons zijn overgenomen. Waaröm ik liever zou denken, dat ze met de Galli en Celtae, die onder Brennus en Leonorius in Thraciën, en Griekenland ingevallen, en daarna in Asiën overgegaan zijn, waar ze Galatië, ja bijna gansch Asië bezet hebben, onder de Perzianen geraakt zijn |
W.R.N.
|
-
voetnoot(g)
- Zie, van Elam, Bochart. Phal. L. II. C. 2.; van Cusch, of Chut, denzelfd. ald. L. III. C. 5. p. 161. en L. IV. C. 12. p. 227. en Morin, de sit. parad. p. 22. 23.
|