Poëziekrant. Jaargang 20(1996)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Gastdichter Hendrik Carette Elegie voor Emiel Jij weet het, ik was geen voorbeeld ten voorbeeld gesteld. Ik ben een vetduisterde. Verdoemd voor eeuwig en drie dagen... En zal alzo onwaardig nooit komen kloppen op de poort. En terwijl jij leeft als serene illuminaat moet ik dolen in laagste staat op die vlakte waar geen moeders wonen. Die eeuwigheid, Emiel, is echter echt nog het ergste niet. Die eeuwigheid betekent voor mij niets maar 't zijn die drie dagen, die drie zo lange dagen die zich almaar herhalen binnen de mij hier nu toegemeten tijd. Het grote waddenland We hebben alles achtergelaten en het grote waddenland is ons klein Siberië. De lucht is grauw. Het is vier boven nul. Verzen kennen geen tijd, nog lang na het ter sprake komen. Men is zeer onvriendelijk. De zon blijft onzichtbaar, tijd om te huiveren. Dat zachte suède jasje staat Gosta goed. Voor het eerst heb je de dooi gehoord. De mensen zwijgen. De dijkgraaf zorgt voor je, je hebt machtige lieslaarzen. Niet getalmd. Je zag de ontzetting. De mensen zwegen. In december gaat de waddenzee dicht; niemand kan aan land; niemand ontkomt en de ijsmeesters wachten, O, wat een prachtige waterplas. Het wordt snel donker. Ik leer nu surfen. [pagina 40] [p. 40] Espace Delvaux Het ware leven en het staren ernaar. Je staat in de avond als treinkapitein. Bosvoorde is nu overal ondergesneeuwd. Je zag die dwaze maagd op het perron en de somberte van teveel verstrooide heren. Slechts haar blanke naaktheid bleef je nog over en als een installatie. Je maakte haar stijf waar ze verstarde: bij een wachtende wagon, maar al zeer gelaten in de droom en het versteende droombeeld: Het is de eindbestemming voor wanneer we er voorbij zijn. Ontladen, na de laatste ontlading van onze elektriciteit. Dan helpt ons daar geen sextant, geen monocle en geen krant. Het is een feit. Mijn Pachters 't Zijn zeedieven en dronkaards want ze drinken warm bier vermengd met brandewijn (in de winter) en halen hooi uit mijn zee (het zeegras in de hooimand); uit die voorlanden en die uiterdijken. 't Zijn dronkaards en zeedieven maar ze boeren goed (ze hebben konijnen en katten die de grootte van jonge kalveren hebben) en hun vrouwen dragen jakken en een on- noemelijk aantal rokken waardoor ze een welgedaan uiterlijk vertonen. Denk evenwel niet dat elke man zomaar in het wild bij zo'n pachtersdochter kan komen (zoals onze stedelingen zich verbeelden) want ze zijn preuts en christelijk, ze zijn diep christelijk, mijn zoon. Pact met Pound Ik maak een deal met je, Ezra- Ik heb je lang genoeg bewonderd. Ik kom bij je als een dromerige jongeman Die geen goede vader heeft gehad; Ik ben nu oud genoeg om vijanden te maken. Jij was de leesmeester in het maquis, Het is nu tijd dat we een pact sluiten. We hebben één worgengel en één wortelgrond- Laat mij mijn zeis slaan in jouw graan. Vorige Volgende