Recensie
Harmen Wind
De illusie voorbij
Remco EkkersGa naar eindnoot+
Er is veel water in Harmen Winds jongste bundel, die niet toevallig Waterstaat heet. Water kan gevaarlijk zijn, vooral als er storm in de lucht hangt. Daar kan Nederland van meespreken. Het departement Waterstaat moet de bevolking tegen het dreigend watergevaar beschermen. Maar uit Winds bij momenten cynisch getinte gedichten blijkt dat er weinig te verhelpen valt aan fundamentele eenzaamheid.
IN NEDERLANDS INDIË werd de volgende grap verteld. In Bandung op Java stond een gebouw waarin het departement van Waterstaat was ondergebracht. Twee Indische jongens komen langs en de ene vraagt: ‘Wat er stáát?’ De ander, die op school iets beter heeft opgelet, zegt: ‘Nee, er staat niet wat er staat, er staat Wáterstaat.’ Nijhoff kende dit verhaal waarschijnlijk van zijn broer die in Indië werkte. Hij heeft het gebruikt in zijn lang gedicht Awater. ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’.
Voor zijn nieuwe bundel Waterstaat koos Harmen Wind een motto van Martinus Nijhoff, met name een strofe uit het gedicht ‘Het souper’:
Als water woelden in den nacht de landen
Onder het huis; wij voelden hoe een groot
Waaien ons aangreep, hoe de wieken van de
Vaart van den tijd ons droegen naar den dood.
Je kunt ‘een groot waaien’ interpreteren als de hete adem van de oorlog. In elk geval is de sfeer ‘unheimlich’, gevaarlijk, en het beeld daarvoor is in Holland treffend: ‘Als water woelden in den nacht de landen | Onder het huis’. Je verliest vaste grond onder de voeten. Nee, erger nog, onder je huis. Er is veel water in Winds bundel te vinden, ook in de titels van de gedichten: ‘De watervrouw’, ‘Water’, ‘Oevers’, ‘Boven water’ en het titelgedicht, dat begint met de zin: ‘Het water weet weer waar het | staat.’
De Waterstaat is er om ons tegen het voortdurend dreigende gevaar te beschermen. Wij werpen dijken op en weten dat stormen zullen komen. De toestand van schijnbare rust en veiligheid heerst in de bundel. Zo in het gedicht ‘Liefde’:
Liefde. Stil Water. Wankel evenwicht.
Gemeenplaats. Glimlach. Kelk. Verborgen
ontzetting. Wachten op de morgen.
De alma mater van de huwelijksplicht.
Liefde, de schouder van de eenzaamheid.
Bezonken drift, beteugelde gedachten.
Verdragen en verliezen en verzachten,
ervaren hoe de ander aan mij lijdt.
Liefde, och laat maar. In dit steile huis
wonen wij samen, delen wij een deken,
worden wij ouder, weten per abuis
dat uitzicht een illusie is gebleken
en nemen elkaar in den blinde kuis
maar krachtig, eens in de twee weken.
Tussen Martinus Nijhoff en Anton Korteweg? Het huwelijk als stil water achter de dijk. Het zou kunnen gaan stormen. De dichter is zich bewust van zijn positie. ‘De grote onaantastbaarheden | Maken mij tot een banneling, | die zonder toekomst en verleden, | altijd zint op bevestiging | | en die, wat hij ook vindt, altijd | verloren gaat in eeuwigheid.’
Harmen Wind noemt de dichter een dader, die ‘zint op bevestiging’. De lezer denkt aan Campert: ‘Poëzie is een daad van bevestiging’.
Nog cynischer dan ‘Liefde’ is het gedicht ‘Echt’:
Hij noemt haar wintertuin
en heugt zich paradijzen,
zij lucht hem zwijgend op haar witte lijf.
dat valt in hem te prijzen;
Het is alsof een gevangene wordt gelucht. Hij laat haar koud: zij wordt door hem niet opgewonden. Hij laat haar koud: hoewel zij onderligt, maakt hij haar niet warm. Zij wil dat niet meer, daarom valt dat in hem te przijen. Uit erkentelijkheid sluit zij hem buiten. Brr...
In het gedicht ‘Wandeling’ is de dichter minder cynisch, maar ook de illusies voorbij. Wiljan van den Akker schrijft in zijn artikel over Nijhoffs Awater (De Gids, jan. '92): ‘De wereld is een woestijn, onleefbaar, en de enige manier om zin aan het bestaan te geven is illusies te projecteren en de werkelijkheid te mythologiseren. Maar ook dat faalt: de poging om de existentiële eenzaamheid op te heffen en de breuk met het verleden ongedaan te maken vindt niet voldoende draagvlak in de werkelijkheid.’ Wanneer gaat het stormen?
Harmen Wind [foto: Bert Nienhuis]