Recensie
Joke van Leeuwen
Met onbekende bestemming
Remco EkkersGa naar eindnoot+
Als er zoiets bestaat als kinderpoëzie voor volwassenen, dan is die te vinden in de bundel Laatste lezers van Joke van Leeuwen. De dichteres heeft in veel opzichten de kinderlijke blik, de kinderlijke zegging, eigenzinnigheid en eenzaamheid bewaard, maar ze heeft het in deze bundel wel degelijk over de wereld van de volwassenen.
JOKE VAN LEEUWENS manier van schrijven is vreemd, afwijkend. De stijl past bij iemand die niet van plan is zich aan te passen en die als een vreemde kijkt naar de wereld van haar soortgenoten. Haar meest kenmerkende stijlfiguur is de ellips.
De dichteres heeft geen zin haar zinnen netjes af te maken als haar bedoeling naar haar gevoel zo al duidelijk is, en zeker niet als daardoor het ritme van de voorstelling wordt verstoord. De lezer zoekt het maar uit. Hij pakt het maar op of niet. En anders rot hij maar op, de dichteres doet toch lekker wat zij wil.
Een andere, veel voorkomende stijlfiguur is de herhaling. Die heeft ook iets drammerigs. Een goed voorbeeld daarvan vind je in het gedicht ‘Attention à la marche’. Het is een effektieve beschrijving van een massa mensen die wil oplossen in individuen, maar belemmerd wordt door flessehalzen.
Zij die naar buiten kwamen na
naar beneden, lopen langs het
beursgebouw en worden wij.
Tot de stoet stokt. Hallo hallo
door door, een eerste rij kan
niemand stuiten of het is
Wij keert zich om en kijkt, wie
achter wij staat keert zich om en
kijkt, wie achter wij staat
naar welk station dit gaat.
Je zou dit gedicht kunnen lezen als een poëticaal gedicht waarin de dichteres zich uitspreekt over haar eigen poëzie. Wat naar buiten komt, zijn de woorden, een beetje huppelend, maar ze worden tegengehouden, belemmerd in hun bewegingen. Speels vragen ze om door te mogen stromen. De beschouwer van dit alles vraagt zich af waar dit naar toe moet. En inderdaad: waar moet dit naar toe?
In ‘Service compris’ kijken mensen in een café naar televisiebeelden: de gebruikelijke ellende en commentaar.
Weer liep een stoet van lijken
door de nacht, wereldwijd uitgezonden
en herhaald en herhaald en
herhaald, waarna een man in schone
Op het voorplat van de bundel staat een illustratie van Joke van Leeuwen, die je programmatisch kunt noemen. Zes menselijke gestalten tussen twee evenwijdige lijnen: de eerste gestalte is zeer jong, met embryonale trekken, een bovenmatig groot hoofd en kleine beentjes; de laatste oud, met een verschrompeld hoofd, afzakkende borsten, een beetje modderig, klaar voor de aarde.
Het is alsof Van Leeuwen wil zeggen: we blijven als mens even groot, van welke leeftijd je ook bent, maar bij de jongeren is het hoofd verhoudingsgewijs groter. Zij dragen dit met trots: ‘Het hoofd is veel te groot. Maar daar zijn | voeten voor het dragen, vingers voor het vragen | wachters: dit naar achter dit naar voor dit | gooien wij in de wc. | Zo wast men mee.’, staat in het gedicht ‘Ontwikkeling’.
Met ontwikkeling heeft de dichteres niet veel op. In het gedicht ‘School naast begraafplaats’ staat: ‘Hoorden we tien pond grutten op hun plein | die hoefden één kwartier niet onderweg te zijn | die wilden aapje hangen aan een rek.’ De eerste strofe van hetzelfde gedicht luidt: ‘Dachten we dat ze een kruisje sloeg | dat ze snikte | was het het sjaaltje dat ze droeg | dat ze schikte.’ De observaties zijn treffend, de verwoording is ritmisch en vaak verrassend, cabaretesk, maar ook hijgerig met al die enjambementen. En als het gedicht uit is, denk ik: ja, nou en?