Poëziekrant. Jaargang 19
(1995)– [tijdschrift] Poëziekrant– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
RecensieHedwig Speliers
| |
[pagina 13]
| |
Hedwig Speliers [foto: Firmin De Maître]
In het openingsgedicht ‘Spiegel van Horta’ gaat een ik-figuur de confrontatie met zijn dubbelganger, zijn ‘evenbeeld’ en ‘tegenbeeld’ in de spiegel, steeds weer uit de weg, hoewel hij er tegelijk ook door wordt gefascineerd. Speliers kiest dit keer, met duidelijk parodirende bedoelingen, voor een parlando-stijl van het soms meest prozaïsche soort. Pathetische uitroepen en aanroepingen, zoals ‘Lieve help!’ en ‘Mijn god, zeg dat het niet waar is!’, die het gedicht bijna als een refrein scanderen, en ander hyperbolisch taalgebruik scheppen een overspannen en paranoïde sfeer. Nog steeds naar aanleiding van hetzelfde banale voorval - de ontmoeting met de reflectie in de spiegel - aarzelt de ik-figuur zelfs niet om zich, op wel erg overtrokken wijze, te vereenzelvigen met de stervende god uit het evangelie: ‘Hef mij uit | de duizend doornen op en dobbel niet | op mijn kleed. Plooi me dicht.’ Deze versregels zinspelen natuurlijk op de bijbelse spreuk: ‘Ze hebben mijn kleren onder elkaar verdeeld, en over mijn gewaad het lot geworpen’, maar refereren tegelijk ook aan de ‘dubbelheid’ (in gewesttaal betekent ‘dobbel’ ook ‘dubbel’) en de ‘verdeeldheid’ in de spiegelervaring. De ik-figuur wil immers de tweevoudigheid (zoals hij zich enerzijds van binnenuit ervaart en zoals hij anderzijds in de spiegel verschijnt) opheffen, haar tot enkelvoudigheid herleiden en met zichzelf samenvallen: ‘Spiegel mij hieruit, | ontspiegel dit beeld.’ Hij verlangt ernaar om met de eigen reflectie te versmelten, zoals ‘in de horizon de zon naar | de wederhelft van de eigen warmte (boort)’. Speliers heeft zich wellicht door Lacans beschrijving van het spiegelstadium laten leiden. Toch vertoont ook dit gedicht treffende overeenkomsten met de structuralistische theorie van deze psychoanalyticus. Volgens Lacan gaat het kind zich tussen het eerste en het tweede levensjaar vereenzelvigen met zijn lichaamsbeeld zoals het dat in de spiegel ontwaart. (In het voorafgaande stadium wordt het lichaam als een ‘corps morcelé’ of een verbrokkeld lichaam ervaren.) Aan het spiegelbeeld wordt niet alleen werkelijkheid, maar zelfs een zekere prioriteit toegekend. Ook de ik-figuur uit de ‘Spiegel van Horta’ ervaart in de spiegel een uitwisseling van het ik, een vervreemdende identificatie (zie ook Rimbauds ‘Je est un autre’), die tot de volgende paradoxale versregel leidt: ‘Als hij a zegt zegt zijn mond z’. Lacan merkt op dat deze identificatie met het spiegelbeeld tevens aan de basis ligt van latere imaginaire relaties. De ik-figuur in het gedicht beleeft zijn eerste seksuele relatie dan ook met een sprookjesfiguur, de Alice uit Through the Looking Glass, (p. 17):
Bij Alice te liggen, het spiegelbeeld
staat bol van de bloemen zoals het
elke dag zondag is. Tussen haar
tere dijtjes en de vele datjes
van elke dag, we vrijden vrijuit
in wederzijds spiegelschrift.
Deze ervaring is duidelijk gebaseerd op het zogenaamde ‘duele’ (op het spiegelbeeld gebaseerde) relatietype, waarbij men zichzelf in de ander ziet en de ander in zichzelf, ‘in wederzijds spiegelschrift’. Het is de metaforiek van het ontsnappen en het opgaan in of het versmelten met het Andere, die aan deze bundel een grote tekstuele coherentie verleent. Zo ontkomt Rameau in het gedicht ‘Thuisfront’ - en de luisteraar tegelijk met hem - door mimicry ‘in de | windstille kroon van de esdoorn | de gepaste schutkleur in het vel’. In het titelgedicht sterft een man de verdrinkingsdood, maar in een ultiem moment vlak daarvoor valt hij uiteindelijk met het eigen schaduwbeeld samen: ‘hij kruist de armen in de avondzon. | Hij wordt zichzelf tot silhouet.’ In het gedicht ‘Grote gevleugelde’, genspireerd door een bijna levensgrote sculptuur van de Belgische beeldhouwer Willem Vermandere, ontbreekt echter de durf om te ontsnappen. Een uit hout gebeitelde Pegasus, ‘met stokhoute bek’, ‘begint te ruisen, klapwiekt’, maar aarzelt ten slotte voor ‘de schrikdraad van het onbekende’ en ‘springt net | niet zijn sprong.’ |
|