Recensie
Koos Geerds Lopend schrift
Hans GroenewegenGa naar eindnoot+
Nooit eerder schreef Koos Geerds een bundel die zozeer een eenheid vormt als Insekten. Voor elk van de 33 opgenomen gedichten nam hij trouwens zo'n kleine friemelaar als uitgangspunt. De index reikt van ‘aaltje’ tot ‘zijderups’. Maar door Geerds' poëtisch voorbeeldige en hechte wereld blijkt een gapende kloof te lopen.
KOOS GEERDS, die voorheen overwegend vrije verzen van sterk variërende lengte schreef, bezingt in zijn jongste bundel zijn ‘insekten’ veelal in klassieke vormen als sonnet, rondeel en kwatrijn. De vijfvoetige jambe fungeert daarbij doorgaans als basis.
Techniek en thematiek versterken eveneens de indruk van eenheid. Geerds benadert bosmier en huisvlieg, kakkerlak en schaamluis op een zelfde wijze. Hij beschrijft hun eigenaardig gedrag zodanig dat zijn beschrijving ook betrekking heeft op de menselijke vragen ten aanzien van leven en dood. De insekten blijken het materiaal waarmee Geerds zijn levensbeschouwing uitdrukt.
De herhaalde terugkeer van een aantal thema's versterkt de hechtheid van Insekten. Tot die thema's behoren: de onkenbaarheid van de scheppingsorde na de verdrijving uit het paradijs, de zoektocht naar de zin van het leven, de dood als voorlopig laatste waarheid en het schrijven van poëzie als poging nog iets van Gods verborgen orde en harmonie zichtbaar te maken.
Voor Geerds heeft het dichten een teken-karakter en is het tevens bedoeld om de chaos te bezweren. In zijn bundel Goutbeek-archief (1988) gaf Geerds zichzelf als dichter trouwens de opdracht: ‘Ontneem het z'n weerbarstigheid; ten dele | want anders wordt de poëzie een wind-machine, | waarin de doodsklok volop luidt.’ Met de aanwending van klassieke dichtvormen in Insekten benadrukt Geerds deze doelstelling.
In Insekten komen regelmatig verwijzingen naar het dichterschap voor. In een gedicht als ‘Schrijvertje’, over dat fascinerende beestje dat over het water loopt, ligt zo'n verwijzing voor de hand. Het gedicht is trouwens een goed voorbeeld van Geerds' poëzie:
Doodsangst reikt dieper dan de lichtval gaat,
de ogen zijn in optimale staat
om af te rekenen met het verraad
dat op de bodem loert, tot op de graad
weet hij de brekingsindex, geen hiaat
vertoont het lopend schrift,
tegen het blad; de schrijver peilt het kwaad
in elk verweer, antennes recht, verslaat
de doodsangst dieper dan de lichtval gaat.
Het eentonig staande rijm en de herhaling van de eerste regel aan het slot maken het eenstrofige vers bijzonder hecht. De minieme afwijking tussen beide versregels maakt duidelijk waar het Geerds in zijn insektengedichten om gaat. De eerste regel begint antimetrisch en de trocheïsche opening benadrukt het belangrijke themawoord: doodsangst. Geerds gebruikt het schrijvertje als middel om de drijfveer | taak van de schrijver te illustreren. Door van het schrijvertje een ‘schrijver’ te maken munt Geerds het insekt om tot mens.
Het werkwoord ‘verslaan’ in de voorlaatste regel onthult in zijn dubbelzinnigheid een onopgeloste spanning in de poëzie van Geerds. De dichter probeert een onoverbrugbare kloof toe te dekken: het schrift van de schrijver is immers minder lopend dan het schrift van het schrijvertje.
In de eerste betekenis van ‘verslaan’ overwint de schrijver de doodsangst dieper dan zichtbaar is. In de tweede betekenis wordt de schrijver een verslaggever. Hij doet verslag van de doodsangst die de mensen beheerst. Zijn schrijven | verslaan reikt dan dieper dan de lichtval van de religieuze zingeving.
Geerds hinkt dus op twee gedachten. Hij kent de verleiding van de modernistisch poëzie, maar wil daar echter niet aan toegeven.
Toch geeft Geerds zijn bundel een bij uitstek modernistisch motto van Pierre Kemp mee: ‘Ik heb het tot insect gebracht...’ Het motto impliceert dat de dichter het terrein van de menselijke waarneming verlaat en ‘als insekt’ een nieuwe kijk op de werkelijkheid probeert te vinden. In zijn gedichten doet Geerds evenwel het omgekeerde: hij maakt het insekt tot mens.
Geerds' gedichten zijn weliswaar niet de totaal vermenselijkte dierenwerelden van, bijvoorbeeld, La Fontaine. Wel mengt hij zoveel ‘moraal’ door zijn metaforen dat zijn poëzie fabelachtige trekken krijgt.