Ons Erfdeel. Jaargang 51
(2008)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Neerlandofonie
| |
[pagina 99]
| |
désirée schyns Uit de voordrachten van beide vertalers valt op te maken dat er machtsverhoudingen bestaan in taalgebieden en dat die verhoudingen niet statisch zijn. Hoe zit dat in het Nederlandse taalgebied? De Vertaaldagen hadden de intrigerende titel Vreemde in eigen taal meegekregen en de uitgenodigde sprekers waren allemaal benaderd omdat zij een vreemde zouden zijn in respectievelijk het Spaans, Engels en Nederlands. Zo sprak de Vlaamse vertaler Frans Denissen over de noodzakelijke aanpassingen die hij en zijn Vlaamse collega's moeten maken om hun literaire vertalingen in het Nederlands geschikt te maken voor de uitgevers uit Nederland. Ze worden dus door de Noorderburen tot vreemdeling gemaakt, zou je kunnen zeggen. Denissen blijkt zich echter totaal niet vreemd te voelen in het Nederlands en past zich al meer dan twintig jaar met groot gemak aan aan de eisen van de verschillende Nederlandse opdrachtgevers. Net als Puls en Garrett dat overigens doen in hun eigen taalgebied, waarin zij zich kennelijk evenmin een vreemde eend in de bijt voelen. Maar waar de Argentijn en de Amerikaan het vanzelfsprekend vinden dat er verschillende varianten bestaan, ontkent de Vlaming deze bij hoog en bij laag. Er is maar één norm in het Nederlandse taalgebied, zo verkondigde hij, en dat is de norm van de Randstad. | |
‘Belgisch Nederlands’ versus ‘Nederlands Nederlands’?Het grootste deel van zijn lezing wijdde Frans Denissen dan ook aan het krachtig ten strijde trekken tegen Johan De Caluwe, hoogleraar Nederlandse taalkunde aan de Universiteit Gent, die in Taalschrift had beweerd dat er ook een ‘Belgisch Nederlands’ bestaat dat evenwaardig is aan het Nederlands van NederlandGa naar eindnoot3: ‘Anno 2007 kan | |
[pagina 100]
| |
niemand nog twijfelen aan het bestaan van een Belgisch-Nederlandse variëteit, met een eigen uitspraak, een paar grammaticale verschillen, en vooral heel veel opvallende of meer subtiele lexicale verschillen. Wat dat betreft, neemt het Nederlands gewoon zijn plaats in tussen de andere talen met elk hun eigen nationale variëteiten. Denken we maar aan het Engels, met onder meer zijn Britse en Amerikaanse variëteit. De woordenboeken - zowel voor uitspraak als woordenschat - en de grammatica's markeren dan ook die varianten die typisch zijn voor de standaardtaal in België.’ De Caluwe pleit ervoor de standaardtaal die in Vlaanderen wordt gebruikt niet langer als een afwijkende ‘variëteit’ te beschouwen, maar als het Belgisch-Nederlands. Hij stelt: ‘Het Nederlands dat in Nederland wordt gebruikt is net zo goed een variëteit van het Nederlands die zich door allerlei eigenaardigheden in uitspraak, woordenschat en grammatica onderscheidt van de taal die in Vlaanderen wordt gebruikt. Die eigenaardigheden moeten dan ook als nationale, in casu Nederlandse varianten, worden gemarkeerd in woordenboeken en grammatica's, net zoals dat al jaren voor de Belgische varianten gebeurt.’ Tijdens zijn lezing interpreteerde Denissen De Caluwe's voorstel heel ruim: hij ging ervan uit dat de Gentse hoogleraar de zogenaamde ‘tussentaal’Ga naar eindnoot4 eveneens als ‘Belgisch-Nederlands’ zou willen bestempelen. Dit blijkt echter niet uit De Caluwe's artikel: ‘Nog later, sedert de jaren negentig, groeit het besef dat er zich in het domein van de informele spreektaal zelfs een heel eigen Vlaamse variëteit heeft ontwikkeld, de tussentaal. De status van die variëteit verdient een apart opiniestuk, dus ik laat dat onderwerp hier even rusten.’ De Caluwe signaleert hiermee dat er vandaag de dag in Vlaanderen een compromis bestaat tussen dialect en standaardtaal, maar ook dat het taalgebruik dat in Vlaanderen als standaard Nederlands geldt, veel verschillen vertoont met het gebezigde taalgebruik in het Noorden van ons taalgebied. Als Fransman en Nederlandse die al een paar jaar in Vlaanderen wonen, én als professionele gebruikers van de Nederlandse taal, worden wij dagelijks met die varianten geconfronteerd. Ook als je vertalen in het Nederlands doceert in Vlaanderen is het onmogelijk je kop in het zand te steken als het over varianten gaat in de standaardtaal. Philippe Noble verwoordt zijn (poging tot) taalinburgering in Vlaanderen als volgt: ‘Het lijkt er namelijk soms op dat ik de taal opnieuw moet leren. [...] Zo probeer ik me steeds weer aan te passen: ik “loop” steeds minder - want in Vlaanderen betekent het “hardlopen” en dat valt me steeds zwaarder - maar ik “stap”. Ik doe mijn hemden niet meer in een “la” maar in een “schuif”. Ik zit niet meer “in” de tram (uitspraak: trèm) maar “op” de tram (uitspraak: “tram”) en daar stap ik niet meer “uit” maar “af”. Ik doe niets meer in de “ochtend” maar alles in de “voormiddag”. Enzovoorts. Maar dat is verre van voldoende. In elke zin die ik uitspreek is er - buiten mijn onmiskenbaar “noordelijke” tongval en intonatie - wel een woord, een uitdrukking of een volgorde, waardoor ik door de mand val en onmiddellijk ontmaskerd word als | |
[pagina 101]
| |
“Hollander”, wat in Vlaanderen niet per se lovend wordt bedoeld. Taalvariatie binnen het Nederlandse taalgebied is dus, misschien wel tegen wil en dank, een zeer concreet onderdeel van mijn dagelijkse werkelijkheid geworden. Meer dan vroeger heb ik dus oog gekregen voor deze betrekkelijk grote taaldiversiteit, waarin ik een betekenisvol kenmerk zie van het toch vrij kleine Nederlandse taalgebied. Het is bovendien voor de wetenschappers een boeiend verschijnsel en voor bewuste en creatieve taalgebruikers een bron van intellectuele verrijking, dus eerder een prikkeling dan een belemmering.’Ga naar eindnoot5 We zouden deze en andere afwijkingen van de norm van het Noorden, een paar grammaticale verschillen en veel lexicale verschillen, niet moeten beschouwen als ‘onzuiver Nederlands’Ga naar eindnoot6, maar ons moeten afvragen wat Zuidelijk Nederlands is, m.a.w. wat de definitie is van het ‘Belgisch-Nederlands’. Als je niet wil dat beide varianten uit elkaar groeien en als je niet wil dat iedereen zomaar wat doet (wat feitelijk de huidige situatie in Vlaanderen is, maar in zekere zin ook in Nederland) dan moet je je volgens ons veel toleranter opstellen ten opzichte van varianten. Dat levert een basis om te beslissen in welke omstandigheden iets goed, of gepast of op zijn plaats is. De norm in het Nederlandse taalgebied zou dus wat ons betreft ruimer opgevat moeten worden. Maar tegelijkertijd zou die norm duidelijker en beter gefundeerd moeten zijn. Deze laatste twee stellingen lijken in tegenspraak met elkaar te zijn, maar dat is maar schijn; hier komen we nog op terug. De ergernis van Denissen en de honderdendrie reacties op het stuk van Johan De Caluwe in Taalschrift tonen eens temeer aan dat er een Babylonische spraakverwarring ontstaat zodra het over het Nederlands van Nederland en dat van Vlaanderen gaat.Ga naar eindnoot7 Bij dergelijke discussies gaat het steeds over één zogenaamd ‘centrale’ norm (die van de grootste groep gebruikers, geconcentreerd in het westen van Nederland) waaraan de zogenaamde ‘periferie’ (Vlaanderen) zich moet aanpassen. Er is echter een fundamentele ongelijkheid tussen ‘periferie’ en ‘centrum’. De Vlaamse perifere taalgebruikers kennen op z'n minst passief, via het onderwijs of de media (maar dit laatste in steeds mindere mate) zowel de centrale norm als hun eigen variant, maar omgekeerd geldt dat niet voor Nederlanders. Wij denken echter, uitgaande van onze eigen ervaring als migranten binnen het Nederlandse taalgebied, dat naarmate je meer en beter kennis neemt van de ‘perifere varianten’, je vanzelfsprekend ook meer tolerantie voor deze varianten kweekt. Met andere woorden: je verruimt gaandeweg je eigen norm. Maar het gaat hier nog om een individuele, pragmatische gebruikersnorm. Daarbij rijzen vele vragen: wat laat je toe, wat verwerp je, en op grond waarvan? Wat zijn de criteria en waaraan kunnen ze worden getoetst? Als welwillende gebruiker die ‘zijn horizon wil verbreden’ voel je bijna automatisch de behoefte aan een normerende instantie, die wetenschappelijk gefundeerde uitspraken zou doen. En die daarmee zou werken aan de coherentie van het geheel. Want het verruimen van een norm kan | |
[pagina 102]
| |
natuurlijk ook niet neerkomen op het lukraak integreren van allerlei naast elkaar bestaande mogelijkheden. Ergens moet er een eenheidsprincipe zijn. Daarom stemmen we in met de oproep voor een sterkere norm die Benno Barnard onlangs in NRC Handelsblad lanceerdeGa naar eindnoot8, hoewel zijn uitgangspunten enigszins anders zijn. Waar komt de eenheid vandaan en wie zorgt ervoor? Hoe kun je die eenheid als geheel naar buiten toe uitdragen? Maar voordat deze vragen uitvoeriger aan bod komen, moeten we eerst de derde speler in het Nederlandse taalgebied belichten: Suriname. | |
‘Surinaams Nederlands’ versus ‘Europees Nederlands’?Het meertalige Suriname werd op 12 december 2004 lid van de Taalunie. Suriname laat zien dat het Nederlands een taal is die verder reikt dan de Noordzee, zoals voormalig algemeen secretaris van de Taalunie Koen Jaspaert indertijd opmerkte.Ga naar eindnoot9 Nederlands is dus een taal die in meer dan één werelddeel gesproken wordt en dat deelt de taal van Vondel met grote talen als het Engels, Frans, Spaans en Portugees. Dat in Suriname, waar meer dan twintig verschillende talen worden gesproken, het Nederlands als officiële taal geldt, is een enorme troef voor het Nederlandse taalgebied. Dit is een uitgelezen kans om het Nederlands als geheel op te vatten, als een transnationale en transcontinentale taal en cultuur. Sommigen vergelijken het verschil tussen het Nederlands van Suriname en dat van Nederland met het verschil tussen het Nederlands van Nederland en dat van Vlaanderen. Zo vertelt Laura Fierens, die een scriptie schreef over de houding van Surinaamse jongeren tegenover het Nederlands: ‘In Suriname ontwikkelde zich een eigen variant van het Nederlands, het Surinaams-Nederlands. Het verschilt evenveel van het Nederlands-Nederlands als het Vlaams-Nederlands ervan verschilt.’Ga naar eindnoot10 De Amsterdamse taalkundige en creolist Jacques Arends (1952-2005) achtte het verschil in 2004 echter zo groot dat hij - net als De Caluwe met ‘Belgisch-Nederlands’ - pleitte voor de erkenning van het Surinaams als ‘een aparte variëteit’. Hij ging uit van ‘Europees Nederlands’ en beschouwde vanuit het perspectief van Suriname het Nederlands van Vlaanderen en Nederland als één geheel: ‘Of het Surinaams Nederlands hetzelfde is als het Nederlands van Nederland en Vlaanderen (het “Europees Nederlands”)? Natuurlijk niet. In de loop van bijna driehonderdvijftig jaar van gescheiden ontwikkeling is het Nederlands in Suriname zijn eigen weg gegaan, hoewel het voor ons in Europa nog steeds goed verstaanbaar is. Je zou de verhouding van het Surinaams Nederlands tot het Europees Nederlands kunnen vergelijken met die van Caribbean English tot het Engels of het Québécois tot het Frans. Hoe het zover is gekomen, is een les geschiedenis. [...] Hoewel in Suriname Surinaams Nederlands wordt gesproken, hanteert men er nog steeds vaak het Europees Nederlands als norm. Het gevolg daarvan is dat men heel wat eigenaardigheden van het Surinaams Nederlands (de “Surinamismen”), als fout | |
[pagina 103]
| |
aanmerkt. Ze voldoen namelijk niet aan de norm van het Europees Nederlands. Het spreekt voor zich dat een dergelijke houding alleen maar kan leiden tot een grote mate van taalkundige onzekerheid (cursivering van ons, DS en PN). Zou het niet verstandig zijn om het Surinaams Nederlands als aparte variëteit te erkennen, met haar eigen, van het Europees Nederlands gedeeltelijk afwijkende norm? Deze vraag wordt in de Engelse Caraïben, waar vergelijkbare problemen spelen, al langer gesteld - overigens zonder dat daar, tot nu toe, een bevredigend antwoord op gevonden is.’Ga naar eindnoot11 Het is een illusie te geloven dat er zoiets als ‘Europees Nederlands’ bestaat, daarvoor zijn de verschillen tussen het Nederlands van Vlaanderen en dat van Nederland te groot, zo blijkt telkens weer in de praktijk. Dit is begrijpelijk, omdat taal de weerslag is van culturele en historische ontwikkelingen en als je die bestudeert dan zie je onmiddellijk dat het Nederlands in de drie landen een ander geheugen heeft, een andere ‘memorie’ om met de Surinaamse, Nederlandstalige auteur Cynthia Mc Leod te spreken, die schrijft dat het Nederlands in Suriname een ‘bindmiddel’ is tussen de verschillende etnische groepen en religies.Ga naar eindnoot12 De talrijke verschillen in het Nederlandse taalgebied zijn niet alleen historisch van aard, maar de twee landen en de regio hebben ook een volkomen ander ‘taaldecor’. De gebruikers van het Nederlands leven in verschillende ‘taalcoulissen’ zou je kunnen zeggen. De inwoners van Nederland, Vlaanderen en Suriname hebben niet alleen een andere geschiedenis en ‘memorie’, maar ze worden ook omringd door andere reclameborden, leuzen, slogans en moppen, lezen andere kranten, bekijken andere televisie-uitzendingen, zijn omringd door andere talen, en spreken thuis ook vaak een andere taal dan op school of op het werk. Waarschijnlijk is de afstand in Nederland tussen de taal van de privé-omgeving en de openbare ruimte het kleinst. Alleen bij nieuwe Nederlanders is die afstand groter. Maar in Vlaanderen spreken de meeste mensen thuis dialect of een tussentaal.Ga naar eindnoot13 In Suriname wordt er thuis Sranan, de informele omgangstaal, gesproken, of Sarnami, of Surinaams-Javaans, of weer een andere taal.Ga naar eindnoot14 Het Nederlands van België brengt door de historische band met het Frans en door de strijd die voor het Nederlands is gevoerd, een andere kleur aan op het palet van het Nederlands als geheel. Dankzij het Nederlands van Suriname komen er door de geografische ligging van Suriname, door de koloniale en postkoloniale geschiedenis en de vele omringende talen en culturen die het Nederlands daar bevruchten, nog weer andere kleuren bij. Er zijn opmerkelijke overeenkomsten. Beide groepen sprekers van het Nederlands wordt vaak verweten dat ze een ‘archaïsch overkomend’ woordgebruik hanteren. Maar archaïsche woorden brengen vaak het geheugen van de taal aan de oppervlakte en zijn verrijkend voor de luisteraar. Net als in Suriname waar kinderen hun mond met zeep moesten wassen als ze Sranan op de speelplaats spraken, werden kinderen in Vlaanderen ook gestraft als ze niet de ‘juiste’ taal spraken. In Vlaanderen | |
[pagina 104]
| |
was het op school trouwens lange tijd niet het Nederlands dat de norm was, maar het Frans, daarna werd het taalgebruik uit het Noorden soms ook op kunstmatige wijze - via woordenlijsten - ingevoerd.Ga naar eindnoot15 Net als in Suriname leeft er in Vlaanderen vaak taalkundige onzekerheid en ook heerst er over het algemeen een ander taalgevoel. | |
Kleur bekennenBij zijn aanbevelingen voor duidelijkheid en richting in het taalbeleid van het Nederlands binnen en buiten de grenzen van het koninkrijk, benadrukt Robby Parabirsing dat het Nederlands van een op te zetten taalcentrum voor Nederlands aan anderstaligen in Suriname, aangeboden wordt in ‘de Surinaamse variant’.Ga naar eindnoot16 Het zou inderdaad verrijkend zijn om kleur te bekennen en verschil te erkennen. Het zou verrijkend zijn om versnippering in het Nederlandse taalgebied tegen te gaan door paradoxaal genoeg varianten te erkennen. We hebben al gezien dat de huidige nauwe, op overwegend ‘Hollands’ taalgebruik berustende norm, voornamelijk voortvloeit uit onbekendheid met andere varianten. Omgekeerd bezit deze norm weinig legitimiteit in de ogen van de gebruikers van de taalvarianten, en wordt daarom steeds slordiger in acht genomen. Met zelfgenoegzaamheid en vooral gemakzucht zakt elke groep zodoende steeds dieper weg in een soort taalprovincialisme, of men het verschijnsel nu ‘Poldernederlands’ noemt zoals in het Noorden, of ‘tussentaal’ zoals in het Zuiden (hoe het verschijnsel in Suriname genoemd wordt, als het daar ook al onderkend en benoemd is, weten we niet). Misschien is dit provincialisme uiteindelijk niets anders dan de talige afspiegeling van wat in onze maatschappijen nu populisme heet, maar dit zou ons iets te ver voeren. In de huidige situatie is het voor de perceptie vanuit landen buiten het Nederlandse taalgebied vaak moeilijk om in te schatten dat het Nederlands een transnationale taal is. Zo staat op sommige vertalingen van Hugo Claus in Duitsland dat hij ‘aus dem Flämischen’ wordt vertaald. In een vraaggesprek met het tijdschrift Filter vertelde in 2005 de Brusselaar Francis Dannemark, die redacteur is bij de Franse uitgeverij Le Castor Astral, dat hij zich met het woord ‘flamand’ uit de titel van zijn bloemlezing Belgische gedichten: Ici on parle flamand & français: une fameuse collection de poèmes belges (2005), de kritiek op de hals had gehaald van dichters als Miriam Van hee en Leonard Nolens. Zij beschouwen zichzelf als Vlaamse dichters maar presenteren zich ook nadrukkelijk als in het Nederlands schrijvende auteurs.Ga naar eindnoot17 Dannemark geeft ruiterlijk toe dat de gekozen titel verwarring schept, maar vertelt dat het heel moeilijk is om bijvoorbeeld in Québec uit te leggen is dat er in Vlaanderen ook Nederlands wordt geschreven en geen ‘flamand’. Bij vertalingen uit het Nederlands hanteert Dannemark echter al jaren een duidelijk onderscheid als het om herkomst uit Nederland of Vlaanderen gaat: ‘traduit du néerlandais (Belgique)’ of ‘traduit du néerlandais (Pays-Bas)’. Andere uitgevers zoals Gallimard of Actes Sud die een collectie Nederlands in | |
[pagina 105]
| |
vertaling hebben, geven wel aan dat het om een vertaling van werk van Vlaamse auteurs gaat (‘traduit du néerlandais (Belgique)’), maar laten elke vermelding achterwege bij vertalingen van werk van Nederlandse auteurs. In die zin nemen ze de in het Nederlandse taalgebied bestaande hiërarchie tussen centrum en periferie stilzwijgend over. Hoe dan ook proberen deze Franse uitgevers de afspraken die al lang bestaan bij vertalingen uit grote taalgebieden zoals die van het Engels of het Spaans, namelijk de systematische vermelding van het land van herkomst van het oorspronkelijke werk, ook op het Nederlands toe te passen, zij het op min of meer adequate wijze. Dit doen ze echter op eigen initiatief en op volstrekt empirische wijze, bij gebrek aan duidelijke richtlijnen die een officiële instantie uit het Nederlandse taalgebied zou formuleren. En zoals Benno Barnard in zijn al geciteerde ‘pleidooi’ betoogt, heeft het ontbreken van duidelijke richtlijnen ook bínnen het taalgebied negatieve gevolgen. Namelijk dat elke sector aan eigen normen knutselt, volgens het principe: wat in eigen kring bekend is - met inbegrip van de gekste neologismen - is aanvaardbaar, en wat onbekend is, is onbemind. | |
Naar een ‘neerlandofonie’?Wij stellen voor het begrip ‘neerlandofonie’ ingang te doen vinden naar analogie met het in Franssprekende contreien al enkele decennia gehanteerde begrip ‘francofonie’. Dit behoeft misschien een woord van uitleg. Het woord ‘francofonie’ staat voor twee zeer verschillende werkelijkheden. Aan de ene kant slaat het op een formele internationale organisatie die de belangen van een groot aantal landen behartigt (waarvan de bevolking trouwens niet noodzakelijk Franstalig hoeft te zijn!). Uiteraard bedoelen we dit hier niet. Aan de andere kant dekt het woord ‘francofonie’ de informele werkelijkheid van een taal- en cultuurgemeenschap van landen of regio's waarin media, intellectueel leven en literatuur zich geheel of gedeeltelijk van het Frans als voertaal bedienen. Het gaat hierbij om delen van België en Zwitserland, Québec, een paar Caribische eilanden, de Maghreb en een stukje Midden-Oosten en delen van Afrika. Elk gebied wordt gekenmerkt door een sterk gemarkeerde variant van het Frans: het Frans van Québec onderscheidt zich van dat uit het Caribisch gebied met zijn creoolse achtergrond, het Frans uit de Maghreb, dat aanleunt tegen Berbers en dialectaal Arabisch, van het Frans uit West- of Midden-Afrika, dat doordrenkt is van de plaatselijke talen en culturen. Maar vandaag de dag zou niemand beweren dat de literatuur die in deze taalvarianten geschreven wordt, in welk opzicht dan ook onderdoet voor de productie uit Frankrijk zelf. Integendeel, het is waarschijnlijk deze ‘francofone’ literatuur die ervoor zorgt dat het Frans wereldwijd een belangrijke cultuurtaal blijft en Frankrijk behoedt voor een al te narcistisch getinte intellectuele dialoog met zichzelf.Ga naar eindnoot18 Als we dit model op de Nederlandse situatie proberen toe te passen, kunnen we het volgende stellen. Er zou ook een ‘neerlandofonie’ kunnen bestaan, een internationaal | |
[pagina 106]
| |
Nederlands taal- en cultuurgebied dat door toetreding van Suriname tot de Taalunie en door (migranten)schrijvers en ballingen zoals Hafid Bouazza en Kader Abdolah (die niet in zijn moedertaal schrijft) nog meer verrijkt is met andere klanken, woorden en geschiedenis. Deze meerstemmigheid verleent de Nederlandse taal en cultuur een wereldomspannendheid die kan worden uitgedragen naar het buitenland. Door de Nederlandstalige literatuur op te nemen in een wereldwijde ontwikkeling zal zij nog meer aan zichtbaarheid winnen. Thema's als postkolonialisme, slavernij en migratie sluiten aan bij de thema's uit grote taalgebieden zoals het Engels en het Frans. Het Nederlandse taalgebied is weliswaar een betrekkelijk klein taalgebied maar het kent een grote mate van diversiteit die niet ontkend mag worden. En zo keren we weer terug bij de norm. In een ruimere taalnorm - die waarschijnlijk slechts via het onderwijs en een langzaam acculturatieproces een werkelijkheid kan worden - zouden ‘niet alleen Noord- en Zuid-Nederlands evenveel recht van bestaan moeten krijgen: ook zegswijzen uit Suriname en de Antillen zouden erin opgenomen kunnen worden. Het niet bewust cultiveren van een ruime taalnorm belemmert bij de taalgebruikers namelijk het ontstaan van het besef deel uit te maken van een ruimere taalgemeenschap. Waar dit besef ontbreekt, is het gevaar groot dat elke groep binnen de taalgemeenschap zich terugtrekt op het eigen, kleine, knusse bekende gebied.’Ga naar eindnoot19 Het besef van neerlandofonie biedt de kans tot een rijk en groter cultuurgebied te behoren dat niet ophoudt bij de landsgrenzen of de grenzen van een regio. Het gaat hier echter niet over een voldongen feit, maar eerder over een ideaal of een geestelijke houding. |
|