dele ook met het sentimentele verhaal. Een jongeman stort in elkaar na de breuk met zijn vriendin. Hij voelt de ‘hellewalmen’ om zijn hoofd en daalt af in ‘het rijk van schimmen’. Twee van die schimmen fungeren als zijn spiegels en gidsen. Er is Kai, een ongeschonden, wereldvreemde striplezer, die een benijdenswaardige rust en onaanraakbaarheid uitstraalt. En er is Bileam, die door zijn geloof en zijn verliefdheid uit een diep dal weet te klauteren. Maar echt veel hulp krijgt de ikfiguur niet van deze twee instanties. Bileam verdwijnt na de rituele slachting van een schaap, en Kai blijkt een onvindbare schim, misschien niet meer dan een verzonnen alter ego.
Die laatste hypothese wordt bijna een zekerheid in het tweede deel van de roman. Kai is daar de hoofdfiguur en hij heeft verdacht veel trekjes gemeen met de ikfiguur van het eerste deel. Er is hier ook sprake van een zekere Meranda, een vlinderachtig meisje dat haar vriendin Miranna gaat bezoeken. Die vriendin schrijft het derde en laatste deel van het boek vol. In Sicilië houdt zij, op aanraden van haar therapeut, een dagboek bij, waarin ze probeert haar mislukte relatie met Kai te verwerken. Dat lijkt haar, mede dankzij Meranda, redelijk te lukken.
Zoals de ikfiguur een spiegel is van Kai, zo is Miranna een afspiegeling van Meranda. De lezer van dit boek wordt er dan ook voortdurend op gewezen dat de mens ‘uit twee soorten ik bestaat’. Op het meest algemene vlak is er de man versus de vrouw. In het eerste deel zie je hoe de man de breuk verwerkt, in het laatste deel ontdek je hoe de vrouw dat doet, en in het middelste stuk vind je de confrontatie van de man (via zijn alter ego Kai) met de vrouw (via haar alter ego Meranda). Op een niveau lager heb je de gespleten man en de gespleten vrouw. Kai is de schijnbaar koele versie van de volledig ingestorte ikfiguur en Meranda is de brutale, zelfverzekerde versie van de twijfelende Miranna.
De breuk
tussen man en vrouw heeft blijkbaar geleid tot een breuk
binnen de man en
binnen de vrouw. Beiden willen ze nu de eenheid herstellen - alvast de eenheid binnen hun eigen identiteit. De ikfiguur wil ‘defragmenteren wat het leven versnippert’. Miranna wil herboren worden - op het einde wordt gesuggereerd dat ze opnieuw op het vliegveld van Sicilië aankomt, dit keer als Meranda - en ze
Hafid Bouazza (o1970) - Foto Klaas Koppe.
>
ziet die nieuwe harmonie als een vorm van muziek.
Het cruciale probleem van de vier hoofdfiguren ligt in de spanning tussen gespletenheid en samenhang. Een volstrekte scheiding tussen de polen blijkt al even problematisch als een volledige versmelting. In de relatie tussen de ikfiguur en Miranna versmelt liefde met haat, tederheid met agressie, extase met depressie. Er is meer afstand nodig. Geen wonder dat Miranna zich terugtrekt op een eiland: ‘Een stuk land dat losstaat van het continent zo moest ik ook worden onthecht het was een mooi symbool.’ Geen wonder ook dat de ikfiguur zich isoleert in een onpersoonlijke stad, die hij ziet als de tegenpool van de haven: ‘In mijn haven komt alles bij elkaar, hij is, ondanks de drukte, een rustpunt. De stad is een dwaling, mijn haven een bijeenkomst.’
Salomon staat bol van dergelijke symbolen, die heel vaak en heel nadrukkelijk gebruikt worden, en die daarenboven ook nog eens voorzien worden van allerlei toelichtingen. Zo zijn er de duiven, duivels voor de ikfiguur, bevrijdend voor Miranna. Er is de vlinder, de kwetsbare kunstenaar van de metamorfose. Meranda en Miranna zijn koolwitjes, de eerste in volgroeide versie, de laatste nog als rups. Aansluitend bij de metamorfose zijn er talloze symbolen van dood en wedergeboorte. De ikfi-