Dit gedicht maakt duidelijk dat het centrale thema van deze bundel in feite de zoektocht naar de eigen identiteit is. Dat de vrouw in deze gedichten daar nog niet uit is, blijkt uit de laatste regels. De vrouw wordt door haar kroost verslonden en leeggezogen, tot ze ‘vol neerzijgt’, een bijzonder sensuele en paradoxale formulering. De ik-figuur houdt hier vast aan een dubbelzinnige identiteit: vruchtbaar en niet-vruchtbaar, lichaam en niet-lichaam, vol en leeg. Op dezelfde manier wordt in de cyclus ‘Billet-doux’ nog op de valreep een liefdesverklaring gedaan ‘[...] voor het vlees het besterft, het zelf nog eenzelviger en / zij nog zwijgzamer’ wordt. Het is deze strijd tegen het eenzelvige zelf, tegen de ouderdom en de eenzaamheid die in De luwte van het late middaguur de sterkste gedichten oplevert.
Moet gezegd worden dat Lut de Blocks verzen op-en-top vrouwelijk zijn? Waarschijnlijk niet, want De Block speelt de vrouwelijke identiteit vaak expliciet uit. Zo zijn er bijvoorbeeld de twee ‘L'.aren. saur’-gedichten. Daarin geven twee intieme vriendinnen van de soms wat al te hautaine en zelfingenomen James Ensor de schilder lik op stuk (de titel is een cryptische allusie op ‘L'hareng saur’ oftewel de ‘zure haring’ waarmee Ensor wel eens naar zijn eigen schilderkunst - ‘Part Ensor’ - pleegde te verwijzen). De Block laat de twee vrouwen zelfs de soms onverteerbaar associatieve fin de siècle schrijfstijl van Ensor zélf imiteren. In de cyclus ‘Correspondence avec R’ is het dan weer de jonge prinses Elisabeth van Bohemen die René Descartes het vuur aan de schenen legt en die de meester van de rationaliteit met een nauwelijks verholen ironie uitvraagt over het belang en de waarde van affecties en hartstocht.
Lut de Block (o1952) - Foto David Samyn.
Dat is meteen een opvallende constante in de bundel: de filosofie die in vele gedichten opduikt en die sommige gedichten uit deze bundel helaas overdreven gekunsteld doet overkomen. Zo is het gedicht ‘De Ander’ eigenlijk niet meer dan een geësthetiseerde en in poëzievorm gegoten herverwoording van enkele kerngedachten van Emmanuel Levinas. En ook waar De Block zich gedwongen lijkt te voelen om een dialoog aan te gaan met de postmoderne dichters loopt het meer dan mis. In het gedicht ‘Eclectisch’ bijvoorbeeld wordt gewag gemaakt van wat de dichteres allemaal leest: Van Vliet, Stefan Hertmans, Dylan Thomas. Komt een expliciete vermelding van wat de dichteres allemaal gelezen heeft misschien al wat opzichtig over, in het gedicht krijgen we ook nog eens aanwijzingen wat betreft de manier waarop we dit ‘eclecticisme’ van De Block moeten lezen: ‘Met de kou komt ook het verlangen. Potsierlijk, grotesk, postmodern’. Moeten we ons als lezers nu verplicht voelen de gedichten van Lut de Block als eclectische, postmoderne gedichten te lezen? Ik denk van niet. Daarvoor zijn deze gedichten te klassiek van toon en textuur, en ook het eclecticisme van De Block blijft eerder aan de opper-