nog steeds een taboe vormt, zoals Maton schrijft (p. 104), is dan ook niet helemaal correct. Integendeel, soms heeft men de indruk dat de economen het staatshervormingsproces, bewust of onbewust, zelfs willen bespoedigen, wellicht omdat zij beter dan wie ook weten dat ‘hoe langer het communautair probleem echter aansleept, hoe groter de economische schade (is) die België zal oplopen’. (p. 101)
Daarmee is in feite ook de inhoud aangegeven van het boekje van prof. Maton. Uitgaande van de vaststelling dat de wereld bijzonder snel en grondig aan het veranderen is, stelt Maton de vraag of de Vlamingen de moed zullen hebben om de uitdaging van de derde Industriële Revolutie aan te nemen. Blijkbaar heeft Jef Maton hierover zijn twijfels: hij heeft het over de ‘krampachtige defensieve houding van de Limburgse politici in verband met de “steenkoolkwestie”’ (p. 17) en het ‘middeleeuws gekrakeel’ tussen Antwerpen en Zeebrugge (p. 119). Uitspraken die hem wel niet in dank werden afgenomen, ook niet in de eigen partij. Maar goed, er ontwikkelt zich een Nieuwe Industriële Orde op wereldvlak en de vraag is hoe ons land, hoe Vlaanderen zich het best kan inschakelen in die Nieuwe Industriële Orde. Het antwoord op die vraag vat Jef Maton samen in de titel van één der hoofdstukken: België: het land dat zich specialiseert in nijverheidstakken waarin het een comparatief nadeel heeft. (p. 49) dus in de verkeerde nijverheidstakken. Waarom de gezagdragers dat doen, is Maton een raadsel tenzij ‘zij uit eigen belang en schrik voor hun labiele machtspositie in de unitaire staat, een arm maar unitair België verkiezen boven een welvarend maar gefederaliseerd land’. (p. 49) Voor de auteur, die uitdrukkelijk stelt dat hij als econoom én als federalist schrijft, is het duidelijk dat een grondige federalisering België ervoor kan behoeden een ‘economische puinhoop’ te worden (p. 53). Een lering die hij blijkbaar haalde bij die andere Gentse econoom André Vlerick die, zo herinnert Maton zich, al in 1957-1958 pleitte voor ‘Veranderingsbereidheid’ iets waaraan volgens de auteur nog altijd niet iedereen in Vlaanderen toe is. Wel wordt hier en daar positief gereageerd op het beleid in deze van de Vlaamse regering. Maar
tezelfdertijd illustreert Maton bladzijden lang dat, hoe welwillend die Vlaamse regering ook wil zijn, op het gebied van sociaal-economische veranderingsbereidheid, en binnen het bestaande Belgische model weinig of geen heil te verwachten is. Het boekje besluit dan ook met een praktisch voorbeeld van hoe het wel beter zou kunnen, een model van economisch federalisme dat overigens vergeleken wordt met een ander model, dat van de Leuvense economen, wetenschappelijk denken doorgetrokken tot in de dagelijkse actualiteit dus.
Globaal gezien, een boekje dat iedereen moet lezen die het gebeuren inzake de staatshervorming wil volgen, al was het maar vanwege het uitgebreide hoofdstuk over het staal. Een kritische opmerking: de lectuur van Matons boekje is niet altijd eenvoudig, door nogal cursusachtige verwijzingen naar wat later komt of storende verwijzingen in de tekst naar wellicht zeer boeiende, maar voor de lezer van een vulgarisatiewerkje minder toegankelijke buitenlandse wetenschappelijke studies.
Maar dit mag niemand afhouden van de lectuur van dit boekje, dat rustig maar onomwonden enkele keiharde waarheden naar voren brengt waarbij Vlaanderen nu eens niet eerst en alleen de vinger behoeft uit te steken naar Brussel.
Marc Platel
Jef Maton, België. Hervorming of ondergang, Davidsfonds, Leuven, 1983, 119 p. (Horizanreeks: 55).