volkslied. Robijns onderschrijft zelf het onmogelijke van deze opdracht, maar geeft via een opsomming van vele verschillende eigenschappen toch een goed beeld van wat een volkslied is of niet is.
Lucy Gelber benadert in haar essay Duimeloot, Lekkerpoot het kinderlied op zo'n wetenschappelijke en serieuze wijze dat het op de duur pedant overkomt. Gilbert Huybens geeft een bevattelijk overzicht van de meer dan 300 liedboeken uitgegeven in de Zuidelijke Nederlanden van de 16e tot het einde van de 18e eeuw.
Het interessantste essay uit het boek is beslist dat van Pieter Andriessen over Gokelaers, menestrelen en speellieden van de 10e tot de 18e eeuw. In een vlotte tekst behandelt hij deze belangrijke groep van beroepsmuzikanten. Minnestrelen en dergelijke zijn figuren om wie heel wat mythes werden geweven en die in geromanceerde geschiedenissen vaak erg stereotiep werden voorgesteld.
Andriessen beschrijft historisch correct wie deze mensen precies waren, hoe ze leefden en hoe hun positie in de loop van de tijd evolueerde. Het stuk van Wim Bosmans over amateur-muzikanten en speelmannen onder het gewone volk is een vervolg op het artikel van Andriessen. Bosmans behandelt met dezelfde frisheid en grondigheid de negentiende en het begin van de twintigste eeuw.
Herman de Wit, leider van 't Kliekske, overloopt kort de verschillende traditionele volksinstrumenten, een lijst zoals we die van De Wit verwachtten: helder én volledig.
De Vlaamse volksdansen worden in twee bijdragen behandeld. Renaat van Craenenbrouck gaat na wat er nog is overgebleven aan rituele dansen in Vlaanderen. Frans Geens bespreekt kort de meest courante traditionele volksdansen.
Het boek sluit met twee bijdragen over de volksmuziek in het werk van Vlaamse klassieke componisten. Ignace Bossuyt overloopt de Vlaamse componisten en hun bindingen met het volkslied, van Orlandus Lassus en Clemens non Papa tot Peter Benoit en Staf Nees. Hugo Heughebaert bespreekt de verschillende variaties en fantasieën die aktuele Vlaamse componisten maakten op volksliederen. Hij laat zijn artikel volgen door een indrukwekkende lijst van liederen waarop werd gefantaseerd of gevarieerd.
Dit boek heeft ontegensprekelijk encyclopedische kwaliteiten.
Wim Chielens
Op Harpen en Snaren, De Nederlanden, Antwerpen, 1983.