Muziek
Peter Benoit kan ook nu nog boeien.
Dat de honderdvijftigste verjaardag van de geboorte van Peter Benoit (1834-1901) niet ongemerkt zou voorbijgan, bleek overduidelijk uit de bijdrage die Hendrik Willaert in het derde nummer van deze jaargang wijdde aan de ‘Vlaamse voorvechter’ én belangrijke vertegenwoordiger van de nationale strekking in de Vlaamse muziek. Het lag heel en al in de verwachtingen dat uitgerekend Antwerpen bij die huldiging een flinke duit in het zakje zou steken. Als stichter-directeur van het Koninklijk Vlaams Muziek-conservatorium, als organisatordirigent van indrukwekkende massa-uitvoeringen en als stuwende kracht achter talrijke initiatieven heeft Peter Benoit aan het toenmalige muziekleven in de Scheldestad een dynamische impuls gegeven. De verschillende organisatoren, vooral het Peter-Benoit-Fonds en het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium, hebben zich dit keer niet beperkt tot de uitvoering van de Rubenscantate, overigens een van de meest typische partituren uit het oeuvre van de componist. Voor de gelegenheid haalden ze bovendien twee imposante bladzijden uit het vergeetboekje: de oratoria Lucifer en De Schelde.
Lucifer (1865-1866) is het eerste indrukwekkende gewrocht dat Benoit schreef op Nederlandse tekst. Met de première ervan te Brussel beleefde de 32-jarige componist een ongeëvenaarde triomf. Ook in het buitenland (Amsterdam, Parijs, Londen en Wenen) oogstte hij er tijdens zijn leven opmerkelijk succes mee. En toch is Lucifer zeker niet zijn evenwichtigste schepping. De structuur lijkt versnipperd en sommige passages klinken breedsprakig; onmiskenbaar het gevolg van de uitgesponnen tekst en de gezwollen stijl van de librettist E. Hiel. Wel zijn er reeds heel wat kenmerken aanwezig die de latere Benoit aankondigen: o.m. het verglijden in machtige unisono's, de massieve sonoriteit van het achtstemmig koor. Het werk bevat bovendien voldoende kwaliteiten om het als een degelijk, typisch romantisch oratorium een plaats te geven in onze eigen muziekliteratuur. De a-capella-koorpassages zijn solied gebouwd, het orkest krijgt nu en dan een sfeerscheppende of schilderende rol toebedeeld o.m. bij het ‘Koor der nachtgeesten’ of bij de suggestie van ‘Het vuur’. Meer dan eens zindert de partituur van een lyrische warmte, en fragmenten als de beschrijving van ‘Het water’ en ‘Het vuur’ in het tweede deel bekoren door hun idyllisch karakter of originele tekening. Dat Weber of Mendelssohn al een keer in de lucht hangt of er een heel vage herinnering is aan Wagner doet geen afbreuk aan het eigen karakter van deze Benoitbladzijde.
Jammer dat de uitvoering door het BRT-Filharmonisch Orkest o.l.v. Sylveer van den Broeck onevenwichtig is uitgevallen. De solisten (J. Van Quaille, L. Van Deyck, R. Bufkens, D. Croonenborch) konden slechts matig bevredigen; de bariton Frans Van Eetvelt, die de titelrol verklankte (!), brak reeds bij de inzet zijn stem en moest de ganse tijd, volkomen machteloos die indrukwekkende partij met gedoofde stem prevelen. Gelukkig haalde het massakoor (Singhet Saem, Kinderkoor M. Vinck, BRT-koor, Filharmonisch Koor Antwerpen, Musica Flandrorum) nog voldoende uit de brand om het geheel te redden; het interpreteerde rijk en sonoor, expressief en zeer accuraat. Voor de zoveelste maal heeft men door een halfslachtige uitvoering de Vlaamse muziek en meer bepaald Peter Benoit, die het al zo moeilijk heeft om in deze tijd het brede concertpubliek te overtuigen, geen te beste dienst bewezen.
Met de uitvoering van De Schelde (1868), een organisatie van de Opera voor Vlaanderen en het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium, nam Sylveer van den Broeck a.h.w. weerwraak. Nooit voordien hebben we dit werk zo geestdriftig, zo verzorgd en gedetailleerd, zo ontroerend zelfs horen weerklanken als onder zijn leiding. Hij liet duidelijk blijken dat hij de geest van dit Benoit-oratorium met zijn vele tegenstellingen in sfeer en expressie precies had doorgrond. Bovendien slaagde hij erin door een persoonlijke, je zou haast zeggen gewiekste interpretatie de enkele zwakkere plekken weg te strijken en de vele muzikale kwaliteiten als in een schilderij op te lichten. Zijn vertolking gloeide van romantische bezieling, maar werd op geen enkel ogenblik verschroeid door schreeuwerige of zoeterige bombast. Ook de solisten (F. van Eetvelt, Z. Vandersteene, J. Van Quaille, J. Baert, C. de Moor en N. Dumont) waren dit keer beter opgewassen tegen hun taak. Het Groot Orkest van de Opera voor Vlaanderen musiceerde levendig en genuanceerd en de indrukwekkende koormassa (Operakoor, Filharmonisch Koor Antwerpen, De Zingende Wandelkring) zorgde onafgebroken voor onvergetelijke hoogtepunten.
Die schitterende uitvoering heeft bewezen dat Peter Benoit met De Schelde een kwaliteitswerk componeerde dat op onze wangen in geen geval schaamrood moet kleuren en dat geen slecht figuur slaat naast soortgelijke romantische produkten uit de buitenlandse literatuur. De tekst van E. Hiel blijft natuurlijk ouderwets en pathetisch, de frequente herhaling van zinsneden werkt soms irriterend en de spanning wordt meer dan eens ontkracht door al te bruuske overgangen. Toch is De Schelde een kleurrijk oratorium, waarin de orkestratie lang niet zo pompeus of schraal klinkt, zoals al te gemakkelijk wordt beweerd.