Karel Roelants (o1921).
Roelants zelf parafraseert trouwens ‘In den beginne was het woord’ tot ‘In den beginne was de lijn’. De lijn werd leven. Hij heeft, zegt hij zelf, 13 jaar gewerkt om het tekenen voor zichzelf waar te maken, vervolgens 13 jaar om het tekenen voor zijn omgeving waar te maken. Hij heeft, en ook daarin is hij uniek, helemaal alleen van het tekenen een volwaardige kunstvorm gemaakt. Wat hij maakt zijn geen voorstudies, geen schetsen bij wijze van oefening, experiment of verkenning, maar autonome kunstwerken. Roelants maakt nooit schetsen, ook de vluchtige krabbel naar de natuur gemaakt, een landschap of een naakt, is een definitief werk en helemaal niet ondergeschikt aan zijn grote ateliertekeningen.
Meewis over zijn techniek:
‘Beknopt komen zijn opvattingen over het tekenen hierop neer: geen enkele lijn van de tekening mag ontsnappen aan de eigen aard van het tekenen. Elke getekende lijn moet zich dus manifesteren als tekenlijn. Arceringen zijn er niet om picturale of sculpturale illusies op te roepen, ook als het om een weer te geven sculpturaal object of menselijk model gaat, maar om het voorwerp of de gestalte in de vlakte van de tekening te organiseren. Wordt de tekening gezien als “meid voor alle werk”, als “de werkvrouw van de verschillende kunsten”, om zijn eigen woorden te gebruiken, dan heeft dat alles geen belang. De tekening is er dan om schetsen en ontwerpen voor de andere kunsttakken te maken. Maar Roelants wilde van bij het begin de tekening duidelijk evenwaardig met het schilderij en het beeldhouwwerk stellen’.
Daarin is hij dus geslaagd, mede dank zij zijn grandioze techniek. Elke tekening, hoe groot ook, moet onmiddellijk juist zijn, een vlakgom is in zijn atelier niet te vinden. Hij vergelijkt zijn tekentechniek met een muziek- of balletuitvoering, waar het evenmin mogelijk is om een foute noot of beweging te herstellen. Alles wat reeds gepresteerd werd, moet nu gaan resulteren in een groots opgezet project dat hij de titel Miserere heeft gegeven. ‘Miserere’, zegt Roelants, ‘moet een vrijzinnige tegenhanger worden van de kruisweg van de gelovigen, een tragische kroniek van zoeken en lijden’. Het werk werd onderverdeeld in vijf hoofdstukken, die elk worden uitgewerkt in vijftig tekeningen, telkens met een centraal thema (ruw is omschrijven als ziekte, moederschap, sex, arbeid en droomwereld). Dat werk, waarmee hij volop bezig is, beschouwt hij als een nieuw begin. Hij heeft de waarde van de tekening bewezen, nu wil en kan hij zich duidelijk gaan engageren als de sociaal bekommerde vrijdenker die hij is en wil zijn.
Wim Meewis, een uitstekend auteur (kreeg o.m. voor zijn debuutroman de Leo J. Krijnprijs), op latere leeftijd tot doctor in de kunstgeschiedenis en archeologie gepromoveerd, redactielid van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, schreef met dit boek een studie op literair niveau, verhelderend en diepgravend, boeiend en leesbaar. Het rijk geïllustreerde boek werd bovendien prachtig uitgegeven: vakmanschap gecombineerd met smaak.
Over de landschappen van Roelants schrijft Meewis:
‘Het is telkens ook meer dan een gecomponeerd landschap, Roelants krast zijn werkelijkheid over de echte heen, die eerst dan betekenis krijgt. Deze visualisering van het daarvoor nooit zo geziene, vergeet je niet meer. Is het een harde visie? Een lyrische abstrahering, die niet naar sfeer, atmosfeer zoekt? Wellicht, want Roelants is op zoek naar krachtlijnen, als van een magnetisch veld, en niet naar onmiddellijke, gemakkelijke lyriek’.
Dat Meewis een echt schrijver is, blijkt uit dergelijke teksten. Hij heeft een duidelijke kijk op de wereld van Roelants en weet die boeiend te verwoorden, hij bewondert dit werk maar zijn stijl blijft beheerst, er zit spankracht in dit essay, zoals er grote spankracht zit in het werk van de kunstenaar waarover hij schrijft. Ze zijn verwant, dat is duidelijk. Het is een tekst geworden, die inzicht geeft in het creatieve proces, een interessante kunstbeschouwing van een knap auteur, geïnspireerd door een groot kunstenaar.
Fernand Auwera / Antwerpen
Wim Meewis, Karel Roelants, Uitgeverij Esco, Antwerpen, 1983, 112 p. 75 zwart-wit reprodukties.