Ons Erfdeel. Jaargang 27
(1984)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdBeeldende kunst278 × Van Gogh, tot 2 × teruggebracht.‘278 × Van Gogh’, zo heette de tentoonstelling die in het Rijksmuseum Kröller-Müller te Otterlo te zien was in de zomer van 1984. De 92 olieverven, 183 tekeningen en 3 prenten vormden de volledige eigen collectie, die voor het eerst te zien was. Gemiddeld kwamen er 5.000 bezoekers per dag. Blijkbaar is de artistieke betekenis van Van Gogh onverbrekelijk verweven met het tragische verloop van zijn leven. Op de internationale Van-Goghcultus kan ik hier niet ingaan; ook ik ontkom niet aan een biografische introductie voor ik aandacht kan schenken aan het werk.
Uit het grote aanbod moest ik een keuze maken. Daarbij besloot ik de meer bekende schitterende collectie olieverven, die dateert uit vrijwel zijn gehele periode van artistieke creativiteit, terzijde te laten om me te concentreren op twee minder bekende tekeningen, een vroege uit 1882 en een uit 1885, die zijn tekeningen uit die twee perioden moeten vertegenwoordigen. Dit leek me te meer verantwoord omdat bij de tentoonstelling de nadruk lag op de tekeningen.
Op de tweezijdig betekende na, waren alle tekeningen opgehangen in de grote beeldenzaal van Quists nieuwbouw.Ga naar eindnoot(1) De eerste drie hadden alleen historische en documentaire, geen artistieke waarde, omdat ze waren nagetekend door een kind van negen of tien jaar; ze zijn uitvoeriger gesigneerd en gedateerd dan de latere, beroemd geworden schilderijen ‘V W v Gogh 28 December 1862’. Hun aanwezigheid betekent dat ook het Kröller-Müllermuseum meedoet aan de Van Goghcultus.
Vincent Willem van Gogh werd in 1853 geboren in Zundert bij Breda, waar zijn vader dominee was te midden van een overwegend katholieke bevolking. Hij maakte de Rijks-H.B.S. in Tilburg niet af en vond op den duur ook geen voldoening in de kunsthandel, waar hij achtereenvolgens in Den Haag, Londen en Parijs werkte. Een theologiestudie in Amsterdam breekt hij af en daarna een snelcursus evangelisatie in Brussel, omdat deze hem niet snel genoeg ging. Met de hem eigen gedrevenheid wil hij zich onmiddellijk in dienst stellen van de medemens: hij trekt als evangelist naar de Borinage, een mijnstreek in België, om het leven van de armen te delen. Hij wil het evangelie letterlijk in praktijk brengen. Maar zijn opofferingsgezindheid en neiging tot ascetisme wekken bij de mijnwerkers eerder ergernis dan respect. In 1878, op het dieptepunt van zijn leven, begint hij te tekenen. Hij kopieert Millet, die hij zal blijven bewonderen om zijn aandacht voor het leven van de boeren en zijn waarachtigheid. Wat later, in Den Haag, brengt zijn neef Anton Mauve hem in contact met een aantal belangrijke schilders: Jozef Israëls, Jacob en Matthijs Maris, Breitner en Weissenbruch. Omstreeks 1882 krijgt hij ook les van Mauve, die hem helpt en steunt.
Heel wat tekeningen in de collectie van het Rijksmuseum Kröller-Müller dateren uit 1882 en het is, voor wie dit niet wist, verbazingwekkend om te zien hoeveel moeite Vincent zich jaren lang moest geven om de menselijke figuur onder de knie te krijgen. Het lichaam is stijf, de benen lijken gespalkt, de gebaren zijn onvrij, de gezichten maskerachtig. Ook de perspectivische verkorting van sommige lichaamsdelen wordt onbeholpen toegepast. Voorts besteedt hij nog al wat aandacht aan anekdotische details.
Als voorbeeld van het niveau van zijn tekenkunst omstreeks 1882 wordt hier het Stadsgezicht Paddemoes afgebeeld; het is met pen en potlood gedaan en meet 25 × 31 cm (cat. 45). Op het Stadsgezicht domineren | |
[pagina 763]
| |
Vincent van Gogh, ‘Stadgezicht Paddemoes’, 1882, pen en potlood, 25 × 31 cm, Otterlo, Rijksmuseum Kröller-Müller.
de in perspectivische verkorting geziene muur en de afsluitende huizenrij; deze laatste is, nogal saai, bijna parallel aan de beeldrand geplaatst. Alle huizen zijn academisch gearcheerd met haaks op elkaar staande strepen. Er is vrijwel geen deel van het papier onbetekend. Van de vrouw op de voorgrond kunnen we maar het beste aannemen dat ze de aankondiging van het ‘Grand bal masqué’ staat te lezen; in dat geval is haar rechter voet minder ongelukkig neergezet dan wanneer ze zou lopen. Ook de rechter voet van de moeder met het kind op de arm staat vreemd gedraaid. Geen academische hoogvlieger, deze Vincent, en nog geen tekenaar met een oorspronkelijke visie. Zijn oom, de kunsthandelaar C.M. van Gogh te Amsterdam, bestelde overigens bij hem in maart 1882 12 pentekeningen van Haagse stadsgezichten zoals dit van Paddemoes tegen een rijksdaalder per stuk, een prijs die Vincent bepaalde. Dat Van Gogh, na al zijn maatschappelijke mislukkingen zijn zelfrespect moet vinden in zijn werk wordt duidelijk uit een brief van juli 1882: ‘ik wil 't zo ver brengen dat men zegt van mijn werk: die man voelt diep, en die man voelt fijn. Ondanks mijn zogenaamde grofheid, begrijpt ge, misschien juist daarom. (...) Wat ben ik in 't oog van de meesten - een nulliteit of een zonderling, of een onaangenaam mens - iemand die in de maatschappij geen positie heeft of hebben zal, enfin, wat minder dan de minsten. Goed - gesteld dat alles ware precies zo, dan zou ik door mijn werk eens willen tonen wat er zit in 't hart van zo'n zonderling, van zo'n niemand’.Ga naar eindnoot(2)
Ook houdt hij er rekening mee, dat hij wellicht niet oud zal worden; in dat geval wil hij toch een zichzelf opgelegde taak volbracht hebben: ‘Niet alleen ben ik laat begonnen, betrekkelijk, met tekenen, doch daar kon nog wel bijkomen dat ik betrekkelijk op zo heel veel jaren leven niet mag rekenen’.Ga naar eindnoot(3) Hij heeft, als hij dit schrijft, in augustus 1883, ‘plannen voor een periode van tussen de vijf en tien jaar’ en wil ‘in enige jaren een zeker werk afdoen’. In de collectie tekeningen van Otterlo, die vooral geconcentreerd is rond de jaren 1882 en 1885, gaapt een gat van drie jaar; daardoor wordt het extra duidelijk welk een grote vooruitgang Vincent in 1885 geboekt heeft. De Studie van figuren met toren van Nuenen uit mei 1885 in zwart krijt (cat. 138A, 34,5 × 20,5 cm) geeft onder meer vier geïsoleerde figuren te zien die alle stijfheid en onnatuurlijkheid in de gebaren hebben afgelegd. De dikke boer linksonder is met zijn wat doorgezakte knieën goed getypeerd; zijn stand is los en natuurlijk. Zijn kleren zijn zo met hem vergroeid dat hij er in schijnt te wonen. Het type van de jonge boer rechtsonder is ook op de Aardappeleters uit dezelfde tijd te vinden.
De vele, vele tekeningen uit 1882 en later, ongekund of raak getypeerd, imponeren doordat er bekommerdheid met het lot van de boeren uit spreekt; bij elkaar vormen ze niet alleen een tijdsbeeld, maar ook een aangrijpend epos. Evenals Gauguin koesterde Van Gogh reserves tegen de beschaafde bourgeoisie en kende hij de mensen die in een natuurlijk bestek leven bij voorbaat respect toe, zoals blijkt uit een brief van januari 1884: ‘Ik voor mij vind het dikwijls plezieriger onder (...) de boeren, de wevers, etc. dan in de beschaafdere wereld’.Ga naar eindnoot(4)
Dat Van Gogh ethische eisen stelde aan zijn modellen wordt duidelijk uit zijn brief van 31 april 1885 over de Aardappeleters: ‘Ik heb nl. wel terdeeg er op willen werken, men de gedachte krijge dat die luidjes, die bij hun lampje hun aardappels eten met die handen, die zij in de schotel steken, zelf de aarde hebben omgespit en het spreekt dus van handenarbeid en van dat zij hun eten zo eerlijk verdiend hebben. Ik heb gewild dat het doet denken aan gans andere manier van leven dan die van ons, beschaafde mensen (...) En het zou wel kunnen | |
[pagina 764]
| |
Vincent van Gogh, ‘Studie van figuren met toren van Nuenen’, 1885, zwart krijt,
34,5 × 20,5 cm, Otterlo. Rijksmuseum Kröller-Müller. blijken, dat het een echt boerenschilderij is. Ik weet dat het dit is. Maar wie liever de boeren zoetsappig ziet, ga zijn gang. Ik voor mij ben er van doordrongen dat het op de duur beter resultaten geeft ze in hun ruwheid te schilderen, dan conventionele liefheid er in te brengen’.Ga naar eindnoot(5) Uit deze tekst spreekt, behalve diep respect voor de boeren, ook het besef dat de beschaving eeuwig gedreven heeft tussen de boeren die dicht bij de natuur staan en het meer reflecterende deel van de bevolking. Aan het slot stelt hij autenticiteit tegenover conventionaliteit.
Drie maanden later, in juli 1885, schrijft hij dat hij ‘zulke afwijkingen [als bij Millet en Michelangelo, J.B.], omwerkingen, veranderingen van de werkelijkheid [wilde leren maken] dat het mochten worden nu ja, leugens als men wil, maar - waarder dan de letterlijke waarheid’.Ga naar eindnoot(6)
Wanneer de voorkeuren van Van Gogh zoals ze uit zijn werk sinds 1885 en zijn brieven spreken, bijeen gezet worden, dan krijgen we: een groot inlevingsvermogen in en sympathie voor zijn personages, waaraan hij etnische eisen stelt, een voorliefde voor de boeren omdat de wijze waarop zij leven, dicht bij de aarde, in zijn ogen nog niet geïnfecteerd is door de beschaving, een denkwijze die door Jean Jacques Rousseau is beinvloed, autenticiteit ten detrimente van allerlei conventionele opvattingen, vertekeningen in de vorm, afwijkingen in de kleur en, over het algemeen: ingrepen in de zichtbare werkelijkheid ten gunste van de innerlijke waarheid. Deze opvattingen, die bij elkaar een samenhangend levensprogramma bieden, geven een beeld van het expressionisme, waarvan Van Gogh de Europese vader was.
José Boyens |
|