Ons Erfdeel. Jaargang 27
(1984)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdIn de storm van het leven.Van Jan van der Vegt, die vooral als essayist en criticus bekendheid verwierf verschenen Een roemloos eindeGa naar eindnoot(1) en Storm (2), twee literaire creaties, waarin de auteur de lezer weet te boeien door de diep humane toon: het beeld van de zoekende mens met zijn drang naar vrijheid en geluk.
Willem Harmenszoon Kelder in Een roemloos einde, de zoon van een Hollandse meubelmaker, schrijft anno 1652 vanuit een Iers vissersdorpje op het eiland Achill zijn levensverhaal ‘om alles te kunnen vergeten, zelfs de naam die ik van mijn ouders kreeg’, (p. 28) In de vroege zomer van 1650 trekt hij als twintigjarige het avontuur tegemoet, met in zijn hart het verlangen om ‘roekeloos vrij’ te zijn als meeuwen [A. Roland Holst?] (p. 29) en ‘kusten (te zien) waar alles nieuw (is)’. (p. 34) Via Spaarndam en Rijnsburg belandt hij in Leiden, waar Marije, een herberghoer, hem initieert in het liefdesspel en een femme fatale dreigt te worden en hem berooft van al zijn geld. Door de ontmoeting met John Cooper, een Schot uit Aberdeen die bij een Engelse Mister Smith in Leiden dient, komt hij evenwel op andere gedachten. Hij werkt een tijdlang in het atelier van Van Hoorn en vindt ondertussen in Cooper een vriend en lotgenoot. In het voorjaar besluit Smith naar Engeland terug te keren: hij voelt zich niet langer veilig op Hollandse grond, daar de concurrentie in de scheepvaart steeds vijandige proporties aanneemt. De Akte van Navigatie (1651) is aan de orde van de dag! Op Coopers aansporing trekt hij mee naar Engeland, ‘met meeuwen in het kielzog’. (p. 54) Kelly (zo luidt zijn verengelste naam) ontdekt steeds meer dat de vrijheid waarvan hij droomt een utopie is. ‘L'homme est né libre, et partout il est dans les fers’, beweert Rousseau. Samen met Cooper tekent Kelly voor het leger van Cromwell en raakt in Ierland verzeild, waar de Engelsen verwoed strijd leveren tegen de vrijheidsrebellen. Ze nemen het op voor elkaar als Castor en Pollux. ‘Aan deze man, die uit het duister van een moordhol op mij toe was gelopen, was ik meer gehecht dan aan mijn ouders’. (p. 81)... In Limerick trouwt Cooper, in opdracht van Ludlow, met de Ierse kasteelvrouw Maire Mahon, die er na de dood van haar man Conor O'Brien alleen op uit is de toekomst van haar zoontje Donat te verzekeren. Hoe kan het efficiënter dan door een huwelijk pro forma met een Engelse soldaat. Op het kasteel van Clare slijt Cooper twee troosteloze maanden. Een kort verblijf waaraan onverwacht ‘een roemloos einde’ komt als Cooper door het raam valt (p. 14) of heeft ‘het lot’ een handje geholpen? Na de dood van zijn vriend bouwt Kelly zijn leven uit met Kathleen Maguire met wie hij wegvlucht naar haar geboortedorpje op Achill. ‘Achter Kathleen heb ik ook een verte zien lokken, maar nu ik daar ben, is het alsof ik in een kring heb gelopen (...) Cooper heeft me (...) op de weg naar huis gezet: een vrouw, straks een kind (...) werk tussen mensen bij wie ik langzaam aan thuis ga horen’, (pp. 113-114)
Net als in de historische romans van Jaak Stervelynck wordt de begrenzing in tijd en ruimte ook bij Van der Vegt getranscendeerd op het universele vlak, door de interesse van de auteur voor de psyche van ‘de’ mens. Kelly incarneert de jeugdige onervarenheid en vrijheidsdrang. De tocht van Holland naar Ierland wordt voor hem een reis naar volwassenheid, een levensavontuur waarbij hij vooral ervaart hoe relatief die gedroomde vrijheid is hoe hij gedetermineerd is door erfelijkheid (p. 32, p. 114) en milieu, door mensen en gebeurtenissen. Zijn twaalf jaar oudere vriend Cooper is een man door het lijden getekend, die vrouw, kind en ouders verloor toen het leger van Montrose in 1644 Aberdeen binnenviel. Gedreven door wraak trekt hij naar Ierland om de rekening te vereffenen, maar wordt doordrongen van de zinloosheid en waanzin van de oorlog... ‘Een rekening vereffend? Dat betekent niets’, (p. 72) Telkens als hij getuige is van gruwelijke scènes, leeft hij mee met de mens, de weerloze (vrouw, kind of geestelijke), die er de dupe van is: ‘dat zijn de dingen die tellen. (...) Wat dat kind doorgemaakt heeft, of die twee oude mensen, daar gaat het om’. (pp. 72-73) Van rechtvaardigheid kan geen sprake zijn ‘als er op een laffe manier voor gemoord moest worden’. (p. 62) Cooper, ‘een man (...) die door verlangen werd voortgejaagd’ (p. 51) en Kelly de rusteloze zoeker naar de zin van zijn bestaan... mensen ten voeten uit als mens getekend.
Die universeel-existentiële problematiek weet Jan van der Vegt, als een waar epicus, boeiend te vertolken in een sereen uitgebalanceerde verhaal-structuur. Het boek opent in medias res met de begrafenis van John Cooper. In het tweede hoofdstuk verneemt de lezer hoe Kelly, pas maanden later, dank zij Pater O' Toole, aan papier pen en inkt geraakt om al schrijvend af te rekenen met de gruwelijke en beschamende herinneringen aan zijn zwerftocht van Holland naar Achill (hoofdstukken 3, 4, 5 en 6). Nu hij een punt gezet heeft achter die twee jaar zwerven, beseft hij wel dat die tocht in se een vicieus karakter heeft (pp. 113-114), maar wil | |
[pagina 760]
| |
Jan van der Vegt (o1935).
hij definitief breken met het verleden om een nieuw bestaan te beginnen, (hoofdstuk 7) Binnen de korte, evenwichtige hoofdstukjes fungeren de witregels als transparante signalen van een tijds- of perspectiefwisseling. Eenzelfde sobere maar captiverende stijl kenmerkt ook Van der Vegts novelle Storm. De protagonist van het verhaal is de Amsterdamse boekhouder, Jacobus Abels die als vijftiger voor de tweede maal het Schotse eiland Scarpa bezoekt. Zijn eerste kennismaking met het eiland, had tien jaar geleden plaats. Toen verbleef hij er ook rond de septembertijd in het Scarpa Hotel en ontmoette er een vijfentwintigjarige Australische Jenny. Zij deed het eiland aan voor één dag en was blij toen hij zich aanbood als gids. Die dag is het die hij nu, tien jaar later, wil doen herleven. Het stormweer houdt hem evenwel langer op het eiland dan gepland. De herinnering resulteert in een reflectie over zijn leven en zijn diepste ik dat hunkert naar liefde en geborgenheid. In Een roemloos einde beschrijft Van der Vegt met warm-menselijke hand de tere liefde tussen Kathleen en Kelly (cfr. p. 92, p. 99, pp. 103-104, pp. 108-109). ‘Maar wie was Jenny? Een meeuw die even op de wind naast hem bleef hangen en daarna pijlsnel verdween’. (p. 51) Jenny kwam in Jacobus' leven toen hij een liefde had laten verloren gaan (p. 19, p. 52) lang geleden, zonder het te kunnen rechtvaardigen... zou hij een nieuwe kans krijgen? Zijn verlangen naar een blijk van liefde blijft onbeantwoord (p. 24, p. 57). Hij verwachtte dat dit tweede bezoek hem zou inwijden in de geheimen van leven en liefde, in het mysterie van zichzelf (p. 59)...’ ‘in diepten waar je geen idee van hebt, (p. 25) die even geheimzinnig trekken als de donkere, doodstille spiegel van het meer. Waarom hij eerder in zijn leven een liefde heeft laten verwaaien? ‘Hij weet nu niet meer dan dat hij bang was voor wat van hem werd verwacht: een aanwezigheid zijn voor een ander, een vrouw, kinderen wellicht’. (p. 60) Vijf dagen lang zwerft hij over het eiland, alleen met zijn souvenirs... een odyssee die Van der Vegt meesterlijk en fascinerend laat uitvloeien in het grensgebied van droomillusie en werkelijkheid, ‘in een geweld dat zoveel meer is dan hijzelf dat zijn vermoeidheid en de verloren winst niet meer tellen en hij van tijd geen weet meer heeft, (p. 62) een wereld waarin Jenny vervluchtigt tot een fantoom in de storm, als ze wel ooit bestaan heeft. Hij heeft zich het eiland willen toeëigenen om er te leven als in zijn eigen vrijstaat, maar hij wilde ook dat het hem terugnam. ‘Hij heeft er niets van begrepen, zoals hij ook niets van zichzelf heeft begrepen’. (p. 62) Immers, ‘A man must go “naked” to an island’.
Ook hier staat de penetrante thematiek een glasheldere verhaalopbouw niet in de weg. De lezer krijgt a.h.w. (want het hijperspectief verraadt de hand van de auctor) het dagboek van Abels in handen, volgt hem van de dinsdag tot de zaterdag tijdens zijn verblijf op Scarpa. De regels wit binnen elk hoofdstuk zijn even zovele welkome adempauzen die bijdragen tot een rustige lectuur. Vooral als wegwijzers naar tien jaar geleden, zijn ze onmisbaar. In het relaas van de eerste tot de derde dag worden volledige tekstentiteiten (ent.) aan een flashback gewijd (voor de eerste dag: ent. 1, 6 en 9; voor de tweede dag: ent. 2 en 4; voor de derde dag: ent. 2). Bij de vierde en vijfde dag zoekt men ze tevergeefs. Heden en verleden versmelten er in een chimaerische wereld.
Hilde Desmet, N.F.W.O.-Aspirante Jan van der Vegt, Storm, Nijgh & Van Ditmar, Den Haag, 1983, 63 p. |
|