Mensje van Keulen (o1946).
naar het ziekenhuis, waar een enorme splinter uit haar been moet worden gehaald. Tijdens de ingreep valt hij flauw. Als hij het kind thuis heeft afgezet, zegt zijn vrouw tegen hem: ‘Jij hebt geen gevoel’. (p. 103)
Daarna kan hij zich weer overgeven aan zijn dagelijkse kantoorsleur. Geen verhalen die enorm boeien door de handeling, maar wat voor deze drie geldt, gaat ook op voor de andere zeven: Van Keulen beschikt over een knappe techniek. De pointe wordt zorgvuldig omkleed, of uitgesteld; details krijgen precies de vereiste aandacht; ze heeft allerminst de neiging de verhalen op te vullen met nodeloze gegevens, bijwoorden of bijvoegelijke naamwoorden. Ter illustratie enkele beginregels. ‘Hij stond voor de greppel en aarzelde. Hoe vaak had hij zo niet gestaan, op het punt iets te doen, met in zijn rug zijn moeders ogen?’ (De sleep). ‘Redeker kon doorgaan voor een dealer in personenwagens of een chirurg in zijn vrije tijd’ (De ketting). ‘De dag dat Alfred naar de kapper moest, gleed zijn dochtertje van de trapleuning en belandde krijsend in het trapportaal’ (Eerste woensdag van de maand). En het zijn niet alleen die beginregels, waaraan valt af te lezen dat aan deze verhalen is gewerkt. In minstens één geval lijkt Van Keulen te vaak het rode potlood ter hand te hebben genomen. Van Pension (dat door de sfeer doet denken aan de verhalen en romans van Siebelink, waar de broeikaswarmte een vertrouwde temperatuur is) bestaan enkele versies, die ik niet ken, maar die door criticus Hans Warren zijn vergeleken. In eerste instantie verschenen enkele fragmenten in Maatstaf, overigens al tien jaar geleden. Daarna kwam het verhaal bibliofiel uit en nu is het opgenomen in De ketting. Een wat oudere man, Edward Bron logeert met enkele anderen in een rusthuis dat wordt gedreven door een vrouw van middelbare leeftijd. Zij heeft twee zoons. De man verveelt zich en maakt op een dag een tochtje om aan de sleur te ontkomen. In een bos ziet hij een jongen en een meisje vrijen. De jongen houdt hem voor een gluurder
en geeft hem een pak slaag. Gewond gaat hij naar een dokter.
Eenmaal terug in het rusthuis wordt hij vertroeteld door de eigenaresse. Hij doet zich zieker voor dan hij in werkelijkheid is.
Met beide zoons gaat hij een dag vissen. Ze lachen wat om hem, daarna verlaat hij het rusthuis. Zo op het eerste gezicht een weinig zeggende handeling, maar de spanning schuilt in de fascinatie van de man voor één van de zoons, Jaques (spelling!), die de onduidelijke leeftijd tussen kind en puber heeft. Van Keulen poogt die fascinatie wel herhaaldelijk te suggereren (‘Waarom had het joch de deur niet op slot gedaan? Waarom stond hij daar zo in het donker?’ pp. 51-52), maar het verhaal krijgt daardoor een nogal hortend verloop, waardoor het verzwegene eerder onduidelijk wordt, dan boeiend. In de bibliofiele versie die Hans Warren heeft vergeleken met De kettingversie, bleken vooral de erotische details uitgebreider. Het pension is een voorbeeld geworden van de versobering die geen verbetering betekent. Wellicht heeft Mensje van Keulen de door haar bewonderde Tsjechov en zijn aan Gorki gepredikte les van versobering en vereenvoudiging, te zeer ter harte genomen.
Twee verhalen zijn door hun onderwerp nogal afwijkend van de teneur van de rest. Welkom in de club is een detective, horrorachtig verhaal, waarin de volstrekt vrouwvijandige manier waarop twee etende heren de vrouw des huizes behandelen zich tegen hen keert. De ketting, het titelverhaal, gaat overeen redelijk bekende schrijver, Redeker en zijn scores. Publieke bekendheid, interviews, obligate vragen, het komt er allemaal in voor. In een interview zei Van Keulen: ‘In dat verhaal heb ik aardig wat kwijt gekund. Redeker is niet helemaal een denkbeeldig auteur. In interviews spring je vaak van de hak op de tak en op de meeste vragen kun je meer dan één antwoord bedenken’ (Utrechts Nieuwsblad, 19 maart 1984). Toch is het belangrijkste van dat verhaal niet het ‘schrijver-zijn’, maar meer indirect, de weerslag op het privéleven. Redeker heeft zich, voor een groot deel uit pose, een enigszins cynische, afstandelijke rol aangemeten, waardoor hij een pas aangegane relatie ook niet aankan. Terwijl hij dat eigenlijk niet wil, verbreekt hij die. Vooral tijdens een interview met een vrouwelijke verslaggever, geeft hij zich rekenschap van de waarde van die band. De ketting is in tegenstelling tot de andere een nogal ‘vol’ verhaal. Een niet ongecompliceerde handeling, een in het verhaal ingevoegde gedachtenstroom, citaten uit werk van Redeker. De toon is soms beschrijvend, soms gedreven: ‘Een waarom? Het is voor jou, jou alleen, en beter, slechter, dommer, slimmer, geestiger, ernstiger, laffer, dapperder, zal de man die mijn naam draagt, niet zijn’, (p. 131) Ik vind dit het beste verhaal uit de bundel. Van Keulens nauwgezette stijl kan heel wat meer hebben dan een keurig vertelde anekdote alleen. Bijna alle andere verhalen zijn goed ge-