Fernand Auwera (o1929)
(Foto Rikkes Voss).
werk Eenzaamheid en angst alom dus. En toch weet Auwera steeds pathetische overaccentuering te vermijden; hij bekijkt al deze ellende met een luchtig sarcasme en met een afstandelijke nuchterheid die hem ervoor behoeden naar het huilerige af te glijden.
Zo ook in Uit het raam springen moet als nutteloos worden beschouwd, een op het eerste gezicht speelse roman in het lichtere genre, vol absurde fantasie en groteske, geestige onwaarschijnlijkheden maar bij nader toezien een constructie met een tragische ondergrond, vol dubbele bodems en scherp aangezette tegenstellingen. ‘De beste verhalen’, zo laat Auwera zijn hoofdfiguur, een schrijver van pornoverhalen denken, ‘zijn een beetje als het leven zelf, ze houden de mensen voor de gek. Ze maken geen onderscheid tussen wat belangrijk is en wat niet, tussen ernst en spel. Ze spelen een beetje vals met het perspectief, en respecteren de spelregels niet altijd. Ze vertellen wel over onmacht en eenzaamheid, over bedrog en het ontbreken van soelaas, over wanhoop en frustratie, maar op een wijze die argeloos lijkt, of kinderlijk, of vrolijk. Of porno’, (pp. 143-144) Auwera lijkt hier wel, in een notedop, zijn eigen romanpoëtica te hebben ingebouwd. Alle genoemde ingrediënten van wat hier als een goed verhaal wordt beschouwd, zijn inderdaad in de roman aanwezig.
De achtergrond van het verhaal zorgt voor de ‘absurde’ of groteske laag: de geschiedenis speelt zich af in het ‘uitermate luxueuze bejaardenhome “Semper Vivax”’, waar de kostgangers allen zéér oud worden (ruim over de honderd) doordat een bijzondere therapie op hen wordt toegepast: volgens de wilsbeschikking van de stichter moeten hun dromen realiteit kunnen worden en kunnen ze hun dromen beleven, ‘zo echt dat ze er niet meer aan twijfelen dat hun droom werkelijkheid is geworden’. (p. 108) Dit geeft inderdaad aanleiding tot tal van komische figuren en gebeurtenissen. Er is een kostganger die ervan overtuigd wordt dat hij zijn vrouw heeft vermoord; voor een andere, ‘veruit de jongste gast van de seniorie’ (hij is 83) wordt een proces geënsceneerd waarop hij met succes kan pleiten (na een mislukking in zijn ‘echte’ carrière); nog een andere mag ‘jagen’ op de hiervoor speciaal getrainde circusolifant Bongobongo enz. De centrale figuur op de voorgrond van deze malle wereld is echter Pipo, voluit Pieter Paul Himmelsorge, zoals zijn naam zelf het al suggereert een clowneske, d.i. tragi-komische figuur. De roman opent met een organisatie van de apocalyps: Pipo ‘regisseert’ de ondergang van de wereld en het is dank zij zijn verbeelding dat de meest excentrieke illusies van de kostgangers kunnen worden gerealiseerd.
Pipo is een typische Auwera-anti-held: uiterlijk is zijn optreden geslaagd, hij wordt nadrukkelijk gewaardeerd door zijn omgeving, maar innerlijk is het bij hem één grote ellende. Hij is 35 en nog maagdelijk, hij heeft nog nooit een vrouw ‘beslapen’, (p. 34) loopt de ene frustratie na de andere op en reageert dat alles af in zijn ‘regiewerk’ en in het schrijven van ettelijke harde pornoverhalen.
Zijn uiterlijke tegenpool, Axel Woestewey, directeur van de instelling, is een succesrijk vrouwenjager die in de roman voor talloze ‘neuknummertjes’ zorgt. Ook hij blijkt echter, maar dat is niet duidelijk voor Pipo, die hem háát, innerlijk totaal ontredderd zijn huwelijk is mislukt, zijn vrouw Bellina weegt 198 kilo (‘ze wordt iedere dag meer vrouw’) en ze stoot hem af terwijl Pipo juist op haar verliefd is (cf. de overdadige beschrijving op p. 81, met een schoonheidsfoutje in ‘het als uit was gekneedde gezicht’). Uit deze dualiteit ontstaat de intrige: Pipo zal een grootse enscenering bedenken om Axel uit de weg te ruimen, terwijl Axel van zijn kant concrete plannen heeft om Bellina te vergiftigen, wat resulteert in een absurde apotheose waarin Bellina omkomt en Axel en Pipo in leven blijven. De ultieme absurditeit beleeft Pipo nog op het hoofdcommissariaat van de (Antwerpse) politie: hij leest er ‘toevallig’ één van de voorschriften bij brand, dat luidt: ‘Uit het raam springen moet als nutteloos worden beschouwd’.
De roman is fragmentarisch opgebouwd, met een naar het einde toe steeds sterker wordend spanningselement. Het fragmentarisme, bereikt door een afwisselend, soms snel verspringend gezichtspunt draagt tot deze spanning bij, de lezer weet steeds méér dan de romanpersonages, maar verhoogt tegelijk de afstandelijkheid die aan de roman zijn eigen karakter verleent: het is een afstandelijkheid die tragiek in luchtige komiek weet te verhullen.
Anne Marie Musschoot
Fernand Auwera, Uit het raam springen moet als nutteloos worden beschouwd, Manteau, Antwerpen, 1983, 186 p.