De laatste deur van Jeroen Brouwers.
Net vóór het begin van het Orwell-jaar 1984, heeft De Arbeiderspers alle zeilen bijgezet om het zelfmoordboek De laatste deur van Jeroen Brouwers, een belangrijk boek in zijn oeuvre tot heden, op de markt te brengen. In een 553 pagina's dikke band, de ‘jeroenstoot’ waarmee het jaar beëindigd werd dixit uitgever Martin Ros, zag de (nu al jaren in Exel in de Achterhoek toevende) auteur eindelijk zijn ‘essays over zelfmoord in de Nederlandstalige letteren’ héél verzorgd bijeen. Je vraagt je af, hoe iemand ertoe komt een bijbel van zelfmoordende schrijvers samen te stellen? Wat drijft een schrijver als Brouwers vijftien jaar lang naar archieven en bibliotheken om er, tussen het eigen literair-creatieve werk door, uit encyclopedieën, tijdschriften, boeken, naslagwerken allerhande zelfmoorddocumentatie op te spitten? Waarom schrijft iemand tientallen (en meer?) brieven om informatie naar familie en bekenden van iemand wie zelfmoord heeft begaan? Het toeval wellicht, want veel, zoniet alles in het leven heeft daarmee te maken. Bij W.F. Hermans las ik onlangs ‘Wij zijn als regendruppels tegen het raam van een voortrazende trein geblazen, die met kleine rukjes verderkruipen; niemand kan precies voorspellen welke weg ze zullen volgen, al komen ze op den duur wel allemaal aan de rand van het glas terecht, om te vervloeien en te verdwijnen’.
Het toeval dus, ook in het leven van Jeroen Brouwers (o1940). Heeft hij in 1970 niet haast van nabij de nadrukkelijke en theatraal voorbereide zelfmoord van zijn vriend en bijna-buurman, de schrijver Dirk De Witte meegemaakt? En na een tussenpoos van precies zeven maanden, een winter en een lente, de zelfmoord (op exact dezelfde wijze) van Anneke Hoegaerts, de weduwe van Dirk De Witte, twee trouwringen aan d'r vinger? Was er niet Brouwers' vriendin Anne W(alravens), die zich op 29 maart 1973, 23 jaar oud, ophing en aan wier nagedachtenis De laatste deur is opgedragen? En op woensdag 5 oktober 1977 ging, in de woning van een vriend in de Meestraat te Brugge, de dichter Jotie T'Hooft tot het uiterste, door met een overdosis cocaïne zijn eigen dood te veroorzaken? En alsof twee schrijvers-zelfmoordenaars en één vriendin niet genoeg waren, schoot in 1978 alweer een vriend van Brouwers, Jan Emiel Daele, uitgedost in de kleren die hij wenste te dragen, witte handschoenen aan, met een vuurwapen zijn vrouw en zichzelf dood, het kind Marius achterlatend.
Drie schrijvers-zelfmoordenaars die hij van nabij heeft gekend (ik ken niet één zelfmoordenaar, laat staan een schrijver-zelfmoordenaar), dat is veel, bijna te veel om toevallig te zijn, moet Brouwers hebben gedacht. Zijn brede, niet aflatende belangstelling voor het thema van de zelfmoord kan dus zeker ten dele, door deze coïncidenties worden verklaard.
Aandachtige lezers van Brouwers' romans en verhalen zullen trouwens geen grote ogen hebben opgezet bij het verschijnen van dit monument voor de gevallenen, waarin de laatste eer bewezen wordt aan wie door die (soms onwaarschijnlijk) vreemde deur is heengegaan. Meer dan één keer immers heeft hij dit elegische dodenboek aangekondigd. Voerde hij in zijn klein meesterwerk Zonder trommels en trompetten (1973) - ‘een markante anekdote uit het leven van Jeroen Brouwers door hem zelf verteld’ - niet Dirk De Witte ten tonele onder de doorzichtige naam Lorentz Blanke? Spookten in die novelle al niet reeksen namen van literaire zelfmoordenaars rond, een referentie naar De Wittes ambitie om er ooit een studie over te maken? En van de kat Carrabas, ‘markies van Vossem en aanpalende heerlijkheden’, kon je vermoeden dat hij door zelfmoord is gestorven doordat hij zich met voorbedachten rade te goed kan hebben gedaan aan het lijk van een vergiftigde muis. Eindigde zijn autobiografische verhaal De Exelse testamenten (eerst verschenen in Tirade, 1978, XXII, nrs. 240-241; een jaar later opgenomen in zijn - eerste - Kladboek) niet met de beschrijving van de zelfmoord van zijn vriendin Iris (Anne W.), die hij in Zonsopgangen boven zee (1977) allegorisch ‘vrouwe Aurora’ had genoemd? Ook de roman Het verzonkene (1979) en Et in Arcadia ego - een verhaal uit 1981 over de dood van de haan Aloysius - zou ik in dit verband ter sprake kunnen brengen.
Dat Brouwers, geschokt én geboeid door de moedwillige dood van zoveel bekenden, al schrijvend met dé vraag worstelt: waarom in 's hemelsnaam ‘begaan’ (niet ‘plegen’; dat woord luidt te criminaliserend, p. 202) mensen zelfmoord?, hoeft verder geen verwondering. ‘Ik ben een schrijver die zijn eigen leven boekstaaft, boek na boek zijn autobiografie aanvullend, zijn bestaan verklarend, zijn opvattingen verhelderend, in de hoop aldus op den duur tot inzichten