Ons Erfdeel. Jaargang 27
(1984)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 651]
| |
Inleiding.De verzorgingsstaat is uit zijn voegen gebarsten en onbetaalbaar geworden. Burgers worden steeds afhankelijker van professionele hulpverlening. Primaire leefverbanden dreigen daardoor te worden uitgehold. Er is sprake van een diepgewortelde crisis van onze verzorgingsstaat. Dit is de overheersende mening van het spraakmakende gedeelte onder de Nederlandse politici, journalisten en intellectuelen. Zelden is het, wat ik het ‘lorre’-effect zou willen noemen, zo razendsnel opgetreden. Daarmee bedoel ik dat de ene scribent de andere volgt in zijn analyse. De derde verwijst weer naar de eerste twee en al ras is de indruk gevestigd dat het om een zeer gedegen analyse gaat.
Ik wil niet ontkennen dat onze samenleving grote crisisverschijnselen vertoont. Alleen al het feit dat in Nederland meer dan één miljoen mensen gedwongen werkloos zijn is zeer ernstig. Ook wil ik niet ontkennen dat er veel hapert aan de verzorgingsstaat zoals die nu functioneert. Wel ben ik van mening, dat de meeste analyses van de crisis van onze verzorgingsstaat erg oppervlakkig van aard zijn. Ik bedoel met oppervlakkig de meest letterlijke betekenis. Er wordt namelijk geen verbinding gelegd met de dieperliggende en werkzame krachten van onze Europese cultuur.
Ik wil in dit artikel een poging doen om de huidige crisisverschijnselen te plaatsen tegen de achtergrond van deze cultuur, die zich in een nieuwe overgangssituatie bevindt. Daarmee is de crisis van de verzorgingsstaat ook geen zaak die alleen Nederland of België betreft. Het is een fenomeen in alle westerse staten. Dit gebrek aan historiciteit is mijns inziens dan ook de grootste omissie van de meeste verhandelingen over de verzorgingsstaat. | |
[pagina 652]
| |
Daarnaast ontbreekt het in de meeste analyses aan een expliciet gemaakte politieke opvatting. Daardoor wordt de indruk gewekt dat de beschrijving van de crisis van de verzorgingsstaat, waardevrij zou zijn. Ik wil in dit artikel ook een poging doen om de niet uitgesproken ideologie achter veel kritiek duidelijk te maken.
Om de lezer niet dezelfde opdracht te verstrekken met betrekking tot mijn opvattingen wil ik duidelijk stellen, dat ik de essentie van de verzorgingsstaat zeer wel het verdedigen waard vind. De essentie van de verzorgingsstaat is voor mij vooral de bescherming van die individuen die niet meer in staat zijn volledig aan de samenleving deel te nemen. Daarnaast is de verzorgingsstaat voor mij ook van grote betekenis omdat de machtsverhoudingen in deze maatschappijvorm eerlijker verdeeld zijn dan in andere samenlevingsvormen. Tot slot ben ik ook de overtuiging toegedaan dat de verzorgingsstaat tegemoet komt aan de basistendenties van onze westerse cultuur: individualisering en rationalisering. | |
Het ontstaan van de verzorgingsstaat vanuit de westerse cultuur.In de 19e en 20e eeuw vond een geweldige industriële ontwikkeling plaats. Deze ontwikkeling kwam niet uit de lucht vallen. Ze is het produkt van een cultuurontwikkeling die eigenlijk al is ingezet in de Griekse oudheid.
Na de Tweede Wereldoorlog heeft deze industrieel-maatschappelijke ontwikkeling zich in razendsnel tempo voortgezet. Op dit moment bevinden wij ons in een overgangspositie naar een nieuwe fase van deze ontwikkeling: de overgang naar de post-industriële samenleving. Deze ontwikkeling wordt gestuurd door de onderliggende en werkzame krachten in de westerse samenleving. Het is van het grootste belang deze krachten te onderkennen.
Onze westerse cultuur wordt niet meer beheerst door overgeleverde ervaringskennis, maar door doelbewuste kennisvergaring gericht op voortdurende rationalisatie van ons denken en handelen. Rationaliteit en doelgerichtheid zijn bepalende principes in onze cultuur. De technologisch-wetenschappelijke ontwikkeling beïnvloedde op een fundamentele wijze onze produktiemethoden en stijl van leven. Het westerse denken wordt mede als gevolg daarvan gekenmerkt door een nadruk op materiële belangen en een sterk geloof in de beheersbaarheid van de toekomst. Ook in maatschappelijk opzicht won het vooruitgangsgeloof terrein. Dit resulteerde in een doorbreking van de overgeleverde hiërarchische structuren. De onderdaan werd burger. Individualisering en zelfbestemming zijn een tweede categorie bepalende principes van onze cultuur. Individualisering en rationalisering zijn onderling verbonden tot een complex, dat kenmerkend is voor de westerse cultuur.
Sinds de Tweede Wereldoorlog is deze ontwikkeling die getypeerd kan worden als de ontwikkeling van nachtwakerstaat naar verzorgingsstaat ontzettend snel gegaan. Daarbij werden aan de oorspronkelijke functies van de staat nieuwe taken toegevoegd: eerst de oriënterende en sturende functie, vooral ten aanzien van het economisch proces (bijvoorbeeld conjunctuurbeheersing), later het zogenaamde presterende beginsel. Dit houdt in dat de overheid in ruime mate voorziet in individuele behoeften zoals onderwijs, welzijn, gezondheidszorg en vooral sociale zekerheid. De overheid stelt zich daarbij als het ware garant voor het individuele welzijn van haar burgers. Professor van Doorn definieert de verzorgingsstaat dan ook als volgt: ‘In essentie is de verzorgingsstaat de belichaming van | |
[pagina 653]
| |
een garantieformule: de samenleving, georganiseerd als nationale staat waarborgt alle burgers een redelijk bestaan’. In deze ontwikkeling heeft de overheid niet alleen de zorg voor de zwaksten maar worden sociale grondrechten gehandhaafd voor de hele bevolking.
De samenhang tussen de hierboven geschetste fundamentele maatschappelijke ontwikkeling en de vormgeving van de verzorgingsstaat mag niet onderschat worden. Het weerspreekt de opvatting van de toonaangevende politici, journalisten en intellectuelen die de crisis van de verzorgingsstaat te zeer zien als een eng Nederlands verschijnsel. De verzorgingsstaat is geen toevallig Nederlands (of Belgisch) verschijnsel. De verzorgingsstaat is een produkt van de onderliggende historisch reeds lang werkzame krachten. Het is in dit verband dan ook niet verwonderlijk dat in alle westerse landen de verzorgingsstaat is gegroeid onafhankelijk van de toevallig - linkse of rechtse - regeringscoalitie. De zeker aanwezige verschillen in uitwerking mogen het zicht niet onttrekken aan de gelijke basisontwikkeling van de westerse cultuur. Zelfs in de V.S., waar de verzorgingsstaat anders is georganiseerd dan in West-Europa, is deze ontwikkeling duidelijk waarneembaar.
Als ik een poging moet doen om, samenvattend, de ontwikkeling van de westerse cultuur te typeren dan zou ik het westerse cultuurcomplex willen typeren met de termen: rationalisering en individualisering. Onze cultuur mag dan in een overgangssituatie verkeren naar de post-industriële samenleving, de net getypeerde onderliggende krachten blijven van toepassing.
Alleen een analyse die verleden, heden en toekomst echt samenbindt kan mijns inziens tot vruchtbare oplossingen komen. In het vervolg van dit artikel zou ik analyse en oplossingen verder willen uitwerken, uitgaande van mijn veronderstelling dat rationalisering en individualisering de ‘meanstream’ van onze samenleving zullen blijven. | |
Kritiek op de vormgeving van de bestaande verzorgingsstaat.Zelfs al zou de essentie van de verzorgingsstaat het verdedigen waard zijn, dan nog moet elke kritiek serieus genomen worden. Misschien is het wel zo, dat de verdedigers van de verzorgingsstaat de kritiek serieuzer moeten nemen dan zij die de verzorgingsstaat aanvallen. De kritiek op de verzorgingsstaat is echter niet vrij van bewuste of onbewuste waardebepalingen. In het volgende deel moet niet alleen de kritiek beschreven worden, de achterliggende bedoelingen moeten ook duidelijk gemaakt worden.
De meeste analyses van de verzorgingsstaat in crisis poneren een toenemende kloof en spanning tussen ‘het territorium van het individu’ en het ‘territorium van de collectiviteit’. Of in economische termen uitgedrukt een toenemende spanning tussen het marktmechanisme en het budgetmechanisme. Meestal wordt daarbij verondersteld dat de omvang van de overheidsbemoeienis te ver is doorgeschoten. Daarbij wordt dan meestal gewezen op de omvang van het zogenaamde collectieve beslag. Bijna 70% van het Nationaal Inkomen is in Nederland al gecollectiviseerd. Dat kan toch niet zo door gaan is de daarbij behorende conclusie. Daarbij wordt gewezen op het negatieve effect op de individuele ondernemer, wiens winst- en bestaanspositie wordt aangetast door de steeds hogere sociale lasten. De econoom Schumpeter wordt vaak geciteerd om de uiterste negatieve consequenties hiervan te beschrijven. Daarbij wordt diens onafwendbare conclusie, dat onze westerse samenleving op zich een volledige gebureau- | |
[pagina 654]
| |
cratiseerde en gesocialiseerde samenleving is, overigens niet overgenomen.
Naast economische motieven worden ook anderssoortige motieven gebruikt om te wijzen op de doorgeschoten verzorgingsstaat: burgers worden beperkt in hun individuele mogelijkheden, de verzorgingsstaat beknot de persoonlijke inventiviteit en de persoonlijke vrijheid. Burgers worden afhankelijk van de professionele hulpverlening waardoor de primaire leefverbanden (gezin, buurt en kerk) in de knel raken. In zijn meest extreme vorm wordt de verzorgingsstaat verantwoordelijk gesteld voor het ontwortelde individu. Ik merk op dat deze analyse veel gelijkenis vertoont met conservatieve analyses, zoals die tientallen jaren eerder onder andere door Ortega Y Gasset gemaakt zijn. Opvallend is wel dat deze meer ideologische kritiek op de verzorgingsstaat niet meer alleen te beluisteren valt in conservatieve kringen. Ook aan de uiterst linkerkant van het politiekmaatschappelijke spectrum doet deze kritiek opgeld. Namen als Illich en in Nederland Achterhuis zijn de bekendste vertegenwoordigers van deze linkse stroming. Daarbij tekent zich overigens een monsterverbond af tussen politiek rechts (die kritiek hebben of de toegenomen macht van bepaalde groepen) en ideologisch links (die de verzorgingsstaat een onverdedigbaar compromis vinden). Tussen deze twee kampen in is het vaak de taak van de sociaal-democratie en in mindere mate de christen-democratie, om ondanks alle gebreken en aanvallen de verzorgingsstaat te verdedigen. | |
De ideologische achtergrond van de kritiek.Indien de ideologische achtergrond niet duidelijk wordt gemaakt, ontaardt de discussie over de crisis van de verzorgingsstaat in een technische discussie. Terwijl de ideologische motieven vaak van veel groter gewicht zijn. Als voorbeeld neem ik een citaat van Wijffels (oud-secretaris van de Nederlandse christelijke werkgevers): ‘Wij zullen moeten bezuinigen omdat het effect van het overheidsoptreden van de afgelopen jaren op verantwoordelijkheidsbeleving, de weerbaarheid van de samenleving funest is geweest. Dat vind ik een heel ander motief (dan een financieel) en in zekere zin veel belangrijker motief om te bezuinigen’. Kortom de kritiek op de verzorgingsstaat wordt gebruikt om oude machtsposities te herstellen en oude verschillen te handhaven c.q. te vergroten. Zelden wordt de verzorgingsstaat geanalyseerd als een machtsverschuiving naar groepen die vroeger minder macht bezaten. Het bevreemdt mij zeer dat een dergelijke analyse nog niet heeft plaatsgevonden en het is van het grootste gewicht dat dit element in de discussie een belangrijker plaats krijgt toegewezen. Het is namelijk mijn stellige overtuiging, dat in de verzorgingsstaat de machtsverhoudingen verschoven zijn van rijken naar armen, van mannen naar vrouwen en van sterker naar zwakkeren. Het is dan ook niet bevreemdend dat in de huidige discussies over bezuinigingen op de collectieve sector in Nederland, vanuit werkgeversorganisaties evenveel nadruk wordt gelegd op het aspect van de machtsverhoudingen dan op de economische noodzaak van deze bezuinigingen. | |
De paradox van de verzorgingsstaat.Op het eerste gezicht (zonder de achterliggende ideologische motieven erbij te betrekken) lijkt er wel degelijk veel waardevols te zitten in de hierboven omschreven kritieken. Er zijn veel klachten over de afwenteling van de kosten van de verzorgingsstaat op de winstpositie van de ondernemers. Zelfs linkse politici in Nederland erkennen dat de staatsinterventie te ver is doorgeschoten. De vrijheid van het individu tegenover de staat wordt door | |
[pagina 655]
| |
steeds meer mensen verdedigd. Mijns inziens kunnen en moeten veel feiten ook niet ontkend worden. Wel zou ik de relatie tussen individu en collectief genuanceerder willen zien. Bij een ‘tweede’ blik op de werkelijkheid constateer ik een paradox. Ik zou namelijk de stelling willen verdedigen, dat onze westerse cultuur een steeds grotere verstrengeling van individualiteit en collectiviteit te zien zal geven, juist indien de constatering waar is dat de individualisering voortgaat. Anders geformuleerd: Een toenemende individualisering, roept grotere collectivisering van bepaalde delen van onze maatschappij op. Of negatief geformuleerd: Een minder geïndividualiseerde samenleving kan toe met een beperktere rol van de overheid!
Ik wil deze paradox beschrijven aan de hand van een voorbeeld: de bejaardenzorg vroeger en nu.
Zelfs tot ver na de Tweede Wereldoorlog was het gebruikelijk dat een van de kinderen, veelal de oudste, verantwoordelijk was voor de opvang van de nog levende ouder(s). Er waren geen bejaardenoorden en de economische positie van de meeste bejaarden was zeer slecht. Bovendien waren weinig vrouwen werkzaam in het arbeidsproces, zodat ook meestal een vrouw aanwezig was om daadwerkelijk te zorgen voor de opvang (daarin veelal bijgestaan door de vele zussen).
In de loop van de jaren vijftig veranderde deze situatie langzamerhand. De verzorgingsstaat kwam met het wettelijk ouderdomspensioen. Bejaarden waren voor hun inkomen niet meer afhankelijk van hun kinderen. Er kwamen steeds meer professionele voorzieningen: bejaardenoorden, gezinshulp, ziekenzorg. Het kindertal in de gezinnen nam af, waardoor de ‘last’ van de opvang minder gespreid kon worden. Tenslotte nam de arbeidsparticipatie van de vrouw sterk toe (zij het in Nederland pas relatief laat). Allemaal verworvenheden van de verzorgingsstaat! Wie zou er niet pleiten voor financiële onafhankelijkheid? Wie zou niet pleiten voor voldoende opvang bij ziekte of dementie? Wie zou niet pleiten voor gelijke rechten voor man en vrouw, ook met betrekking tot de gelijke deelname aan het arbeidsproces?
Deze voordelen van de verzorgingsstaat komen opvallend weinig terug in de kritiek op de verzorgingsstaat. Ik denk dat in sommige analyses deze voorbeelden opzettelijk niet worden gebruikt. Dit weglaten van voordelen is een ideologisch middel. Een goed voorbeeld hiervan vind ik de analyse van de Nederlandse Minister Brinkman, onder andere belast met bejaardenbeleid. Hij is ervan overtuigd dat in het kader van de uit de hand gelopen verzorgingsstaat de collectieve uitgaven teruggedrongen moeten worden, ook op bejaardenvoorzieningen. Volgens de Minister is dat niet alleen goed mogelijk maar zelfs in zekere zin wenselijk. Zijn ouders en kinderen niet van elkaar vervreemd? Heeft de hulpverlening niet geleid tot groeiende afhankelijkheid van bejaarden? Ja, constateert de Minister. En zijn oplossingen zijn exemplarisch voor veel critici op de verzorgingsstaat. De burgers zouden weer verantwoordelijk moeten worden voor de verzorging van hun ouders. Daarmee worden niet alleen de kosten minder, maar bovendien wordt de eenzaamheid bestreden en de onafhankelijkheid van de burgers vergroot.
Dit is een oplossing zoals ik die ‘terugkeer naar een geïdealiseerd verleden’ zou willen noemen. Naar het verleden omdat de tendentie naar meer vrijheid en zelfstandigheid, met name van vrouwen, wordt ontkend. Terugkeer naar een geidealiseerd verleden omdat de verhoudingen in het ‘driegeneratiegezin’ bepaald niet ideaal waren.
Mijn stelling is dat de ‘prijs’ van de in- | |
[pagina 656]
| |
dividualisering betaald moet worden met een groei van de overheidsinterventie. Dat is de paradox zoals ik die beschreven heb. Deze ‘prijs’ moet betaald worden als wij de voortgaande individualisering wenselijk achten. Sprak de Minister maar uit dat hij de individualisering niet wenselijk achtte, of dat hij oude machtsverhoudingen wil herstellen dan was de discussie veel zindelijker geweest. Overigens moet erkend worden dat individualisering kan omslaan in egoïsme, dat is de ware achilleshiel van de verzorgingsstaat niet de onbetaalbaarheid, die met een aantal technisch-pragmatische oplossingen zeer wel bestreden kan worden. Ik verwijs bijvoorbeeld naar goedkopere methodes om bejaarden te verzorgen en toch hun onafhankelijkheid te bewaren (eerste lijnshulp, zelfstandig wonen met alarminstallaties e.d.).
Dezelfde paradox treffen wij, mijns inziens, aan op het zuiver economische terrein. Mijn stelling is, dat een toenemende rationalisering en automatisering van ons produktieproces, op een ander terrein vraagt om meer overheidsinterventie. Deze stelling is duidelijk in tegenspraak tot de nu overheersende mening van vooraanstaande economen. Daar is een tendentie bespeurbaar naar een ‘revitalisering’ van de markt. De overheid zou juist moeten terugtreden. Daar ben ik het overigens wel gedeeltelijk mee eens (daarover later) maar ik wil vasthouden aan de paradox, dat de rationaliserende markt roept om meer interventie van het collectief. Laat ik deze stelling aan de hand van twee voorbeelden verduidelijken: de werkgelegenheid en de technologische ontwikkeling.
Na de eerste industriële revolutie zijn nog meer industriële revoluties gevolgd. Volgens sommige scribenten zijn we nu met de robotorisering aangeland bij de vierde industriële revolutie. Hoe dat ook zij, duidelijk is dat wij verkeren in een belangrijke overgangssituatie naar een nieuw industrieel tijdperk, door velen aangeduid als het ‘post-industriële tijdperk’. De oorzaak is de toegenomen robotorisering. De ontwikkeling die wij na de Tweede Wereldoorlog hebben gezien in de landbouw zal ook plaats gaan vinden in de nijverheid. Wat de consequenties hiervan zijn moge duidelijk zijn uit de cijfers uit de landbouwsector. Een zesde van het aantal werknemers produceert daar bijna zes keer zoveel. Een produktiviteitsstijging van 240% in 30 jaar. Dat dit voor de nijverheid niet onmogelijk is moge blijken uit het feit dat Philips wereldwijd al jaren produktiviteitsstijgingen van bijna 10% per jaar kent. Bij afzetstijging van 4 à 5% betekent dit, dat een afname van gemiddeld meer dan 5% per jaar van het aantal medewerkers mogelijk is. En dan te bedenken dat wij aan het begin staan van de nieuwe industriële ontwikkeling.
Wat heeft dat nog te maken met de crisis van de verzorgingsstaat zult u zich wel afvragen? Het verband is zeer direct. Niet ontkend kan worden dat belangrijke sectoren, zoals de primaire, de secundaire en belangrijke delen van de tertiaire sector steeds minder arbeidskrachten nodig zullen hebben. Daar zal wel groei tegenoverstaan in bepaalde delen van de dienstverlening, zoals in de V.S. waar 80% van de toename van de werkgelegenheid tot stand is gekomen in de dienstverlening. Maar ik denk dat het arbeidsaanbod structureel ook zal dalen in deze sectoren, omdat op de middellange termijn ook in de dienstensector automatisering zal optreden.
Daarmee bereikt het marktmechanisme dan zijn eigen grenzen. Steeds minder mensen zullen het Nationaal Inkomen verdienen. Om de andere burgers een inkomen te verschaffen zal een verdelingsinstrument steeds noodzakelijker zijn. Dat zal, hoe het ook uitgewerkt | |
[pagina 657]
| |
wordt, toch moeten gebeuren door de collectiviteit. Als steeds minder mensen werkzaam zijn in de markt, zal dus de collectieve sector groeien. Ziedaar een groeiende paradox. Steeds minder mensen moeten een gigantisch deel van hun inkomen afgeven om anderen te onderhouden. Er is mijns inziens dus een groeiende tendentie tot collectivisering van ons Nationaal Inkomen.
Bovendien zal ook in de toekomst waarschijnlijk gestreefd worden naar werkgelegenheid voor iedereen. Dat zou gerealiseerd kunnen worden door herverdeling van de arbeid. Daarnaast zal de dienstverlening toenemen, juist door de groeiende individualisering (de eerste reeds uitgewerkte paradox). Dit zal gedeeltelijk plaats vinden in de commerciële dienstverlening maar ook in de collectieve dienstverlening (de zogenaamde kwartaire sector). Ook hierdoor zal het beslag van de collectieve sector mijns inziens in ieder geval niet dalen, eerder zelfs stijgen.
Het is overigens theoretisch zelfs mogelijk dat een werknemer het gehele Nationaal Inkomen verdient dat vervolgens verdeeld wordt. Hier is het beslag van de collectieve sector dus 100%! Dit wordt bereikt bij een extreme automatisering, waarbij alle werkzaamheden in industrie en nijverheid geautomatiseerd zijn. Natuurlijk is dit voorbeeld zeer theoretisch. Het geeft echter wel aan dat het denken over een ‘te’ hoge mate van collectivisering theoretisch niet doordacht is.
De grens van de collectieve sector valt dan ook niet weer te geven in een bovengrens. De grens wordt gesteld door de randvoorwaarden van het wereld-kapitalistische systeem: concurrentievermogen op de wereldmarkt. Zolang geen afwenteling plaats vindt op het concurrentievermogen, kan de omvang van de collectieve sector zelfs nog fors groeien. De groei van de collectieve sector in de jaren zestig en zeventig is overigens wel gedeeltelijk afgewenteld op de overige inkomens (met name de winsten). Dit was een teken van herverdeling van macht.
De begrenzingen van het economisch systeem hebben ons echter duidelijk gemaakt dat herverdeling van macht een kritische grens kent, die getrokken wordt door de eis van concurrerendheid. Deze eis is een ijzeren grens voor elke maatschappij die betrokken is in het wereldeconomische stelsel. Juist verdedigers van andere, meer gelijke machtsverhoudingen, zullen steeds weer moeten pogen om de maatschappij zoveel mogelijk te veranderen, tot aan de grens die het wereldeconomisch systeem nog toelaat.
Waarschijnlijk zijn in de jaren zeventig deze grenzen te weinig voor ogen gehouden. Er is een hevige crisis in Nederland op gevolgd. Deze crisis is teruggeslagen op die maatschappelijke krachten die deze grenzen te weinig hebben beseft. In een ander opzicht wordt de samenhang tussen markt en overheid mijns inziens ook groter. Het comperatieve voordeel van de West-Europese landen op de wereldmarkt is gelegen in die produkten die een hoge kennisinput vereisen. Met andere woorden het uitdenken en het fabriceren van nieuwe produkten vereist een zeer hoge mate van hoogwaardige kennis (bijvoorbeeld de informatie-industrie, de biotechnologie e.d.). Zelfs in de V.S. is dit onderwerp van discussie. Daar is de roep tot meer overheidsinterventie op het terrein van onderwijs en onderzoek al luid geworden. Niet alleen financieel maar ook organisatorisch zullen markt en overheid op dit punt meer verstrengeld raken.
Ik kom tot een afsluiting van dit deel. Mijn stelling is dat onze westerse cultuur met de nadruk op rationaliteit en individualisering, de paradox oproept van toene- | |
[pagina 658]
| |
mende collectivisering. Dat wil niet zeggen dat dat zonder gevaren is, of dat deze ontwikkeling niet ten dele stuurbaar is. (Over nadelen en oplossingen van de verzorgingsstaat gaat het laatste deel van dit artikel).
De oplossingen voor de crisis moeten dan ook niet gezocht worden in de restauratie van een niet meer bestaand verleden, hoe verlokkelijk dat ook moge zijn vanuit de bestaande machtspositie. De realiteit zal dit schip dan ook keren! In deze zin ben ik diep overtuigd dat de verzorgingsstaat de uitwerking is van een diepgewortelde culturele ontwikkeling en niet alleen vanuit bepaalde politieke groeperingen gewenst wordt. | |
Oplossingen voor verkeerde tendenties.Laat ik bij het laatste deel van dit artikel, beginnen met een persoonlijk credo: elke oplossing voor een probleem roept nieuwe problemen op. Negatief gesteld is dit wel eens geformuleerd als de ‘Wet van behoud van ellende’. De wereld zal nooit ‘heel’ worden, wel kan gestreefd worden naar optimalisering.
Het moge uit het voorafgaande duidelijk zijn geworden, dat ik niet overtuigd ben van de noodzaak van de ‘terugtredende overheid’. Ik ben veeleer van mening dat de overheidsinterventie verkeerd gericht is geweest.
De oorzaken voor deze verkeerde gerichtheid zijn divers. Ik vermoed dat de verdedigers van de verzorgingsstaat te weinig oog hebben gehad voor de voordelen van de markt die wel degelijk aanwezig zijn en te weinig oog voor de nadelen van de overheid. Gestreefd moet worden naar een ondogmatische benadering van markt en overheid. Indien noodzakelijk moet dat mechanisme gekozen worden dat voor die omstandigheden het best geschikt is.
Overheidshandelen wordt beheerst door de principes van gelijkheid, zorgvuldigheid en dan het precedentskarakter (met dit laatste wordt bedoeld in vergelijkbare omstandigheden burgers zich kunnen beroepen op beslissingen die eerder onder vergelijkbare omstandigheden zijn getroffen).
De voordelen van de markt zoals wendbaarheid, flexibiliteit en gerichtheid op de individuele consument, zijn ten dele dan ook niet te copiëren in het overheidsapparaat, omdat ze de belangrijkste principes van het overheidshandelen te zeer onder druk dreigen te plaatsen. Daar waar de overheid als overheid optreedt moet ze de markt ook niet copiëren, die het trouwens ook nog beter kan.
Niet ontkend kan worden dat de bureaucratisering, die hier mede het gevolg van is, soms te ver is doorgeschoten. Ik ben overigens van mening dat de doorgeschoten bureaucratisering naast allerlei andere redenen ook veroorzaakt is door de tanende macht van de vertegenwoordigende organen. Zonder sterke vertegenwoordigende en controleerbare organen (zoals het parlement) vervalt het uitvoerende apparaat des te sterker terug op de principes van gelijkheid etc. Een andere, wellicht meer typisch Nederlandse reden, is mijns inziens gelegen in het centrale karakter van de Nederlandse staatsinrichting. Het uitvoerende apparaat is des te sterker geneigd om terug te vallen op de bovengenoemde principes indien zij verder afstaat van de burgers en de zaken die geregeld moeten worden.
Deze afstand versterkt een ander werkzaam mechanisme: uitvoerende organen zijn geneigd het beleid zodanig te formuleren dat de uitkomsten van beleid beheersbaar zijn. Dit leidt vaak tot een verregaande terugdringing van de rol van de gebruiker. Vaak absurdistische staaltjes vallen daarbij te constateren. Dit hebben de onderzoekingen naar de zogenaamde dereglering (beperken en afschaffen van | |
[pagina 659]
| |
overbodige regels) in Nederland uitgewezen.
Markt en overheid zijn zeer wel te vermengen op het terrein van de uitvoering (bijvoorbeeld in ziekenhuizen, op scholen en in bejaardenoorden). Daarbij zou allereerst aan deze inrichtingen budgetten moeten worden gegeven. Binnen aangegeven grenzen mag de uitvoering binnen deze instituten naar eigen inzicht worden uitgevoerd. De overheid zou meer marginale toetsing achteraf moeten toepassen in plaats van gedetailleerde regelgeving vooraf. Kortom daar waar de markt op zijn plaats is moet de markt kunnen functioneren. Dit is overigens op veel meer terreinen mogelijk, dan vandaag nog door de overregulerende overheid wordt toegestaan.
Ik doe al deze suggesties ter verbetering vooral omdat een slecht functionerende verzorgingsstaat des te gemakkelijker een prooi is van aanvallen, die ingegeven zijn vanuit ideologische motieven. Het moge duidelijk zijn geworden dat ik van mening ben dat de verzorgingsstaat het verdedigen meer dan waard is. Juist ook vanuit de overtuiging dat de verzorgingsstaat aansluit, al lijkt dat zeer paradoxaal, bij de toenemende behoefte aan zelfbepaling en individualisering. |
|