Scheuring in de Nederlanden.
Bij de bespreking van dit werk is een gelukwens aan de auteur wel op zijn plaats. Dom A. Smits OSB studeerde geschiedenis in Utrecht en promoveerde in 1950 bij prof. Geyl op een proefschrift over De scheuring van het Verenigd Koninkrijk en de houding van het Vlaamse land. De handelsuitgave, die in hetzelfde jaar verscheen, droeg de programmatische titel 1830. Scheuring in de Nederlanden. Deel 1. Holland stoot Vlaanderen af. Zoals ze vaak gebeurt leek ook dit boek een torso te blijven, waarvan deel 2 wel was aangekondigd, doch nooit zou verschijnen. Dat dit nu toch is geschied is van belang, niet alleen voor de auteur aan wie het gegeven is de publikatie te voltooien, maar voor allen die zich met deze beslissende periode in de geschiedenis der Nederlanden bezighouden. Zoals gezegd, Smits' boek droeg al in de titel een programma, en in deze uitgave is dat zo gebleven. Deel 1 heeft nu als ondertitel ‘Holland stoot België en daarmee Vlaanderen af’, deel 2 ‘Brussel met Wallonië veroveren Vlaanderen, zetten zich uit tot België en stoten op hun beurt Holland en daarmee ook de generaliteitslanden af’. Dat is een hele mond vol, maar sprekend genoeg voor wie met de ideeën van de schrijver kennis maakt. Waar gaat het om? De auteur is duidelijk gegrepen door de Grootnederlandse gedachte, en heeft vanuit die overtuiging het jaar van de Belgische Opstand aan een minitieus onderzoek onderworpen. Hij heeft dat gedaan met een voorbeeldige ijver en acribie, zó dat zijn boek onbetwist een standaardwerk is geworden voor ieder die iets over de gebeurtenissen van 1830 wil weten. Dat gold voor de oorspronkelijke dissertatie, dat geldt a fortiori voor deze voltooide uitgave. Vanuit alle beschikbare bronnen wordt een beeld opgeroepen van de dramatische ontwikkelingen die een einde maakten aan het Verenigd Koninkrijk; we krijgen gedetailleerd inzicht in wat er gebeurde in Brussel, in de
zuidelijke provinciën en bij de regering in Den Haag. Er komt naar voren dat de Opstand niet bewust is beraamd in Parijs (al profiteerde Frankrijk er natuurlijk wel van), dat koning Willem I door te traag reageren op beslissende momenten faalde, en dat de oorspronkelijk sociale opstand op handige wijze door de ontevreden politieke oppositie werd overgenomen en voor haar doeleinden gebruikt.
Niet alle conclusies die Smits aan zijn onderzoek verbindt zijn echter zonder meer aanvaard. Met name de fundamentele kritiek die prof. Dhondt in De Vlaamsche Gids van 1951 leverde heeft velen doen aarzelen. Dhondt verzette zich met name tegen een tweetal ideeën, namelijk dat de katholieken niet of nauwelijks bij de Opstand betrokken waren, en dat het Vlaamse land als geheel veel minder dan Wallonië geneigd was zich van de noordelijke Nederlanden los te maken. Aangezien Smits zijn standpunt ongewijzigd volhoudt is het goed op deze punten wat nader in te gaan. Dat de Opstand in zijn beginfase vooral de liberalen trok ligt voor de hand: de katholieken, de geestelijkheid in het bijzonder, waren huiverig voor de sociale onrust, die evenals in de tijd van de Franse Revolutie een gevaar voor de Kerk kon betekenen. In zoverre heeft Smits dus zeker gelijk, en men kan hem ook bijvallen dat hij Dhondt niet is gevolgd waar deze betoogde dat vrijwel iedereen katholiek was, en dat een onderscheid tussen katholieken en liberalen daarom weinig zin heeft. Die partijen bestonden nu eenmaal, en zij laten zich toch ook wel objectief aanwijzen in de latere geschiedenis van België. Iets anders is natuurlijk of het juist is er zo de nadruk op te leggen dat de katholieken aanvankelijk in meerderheid geneigd waren zich afzijdig te houden. Tenslotte was er voor hen geen alternatief: zij waren immers fel in verzet geweest tegen ‘Holland’ met zijn ketterse koning, en toen zij eenmaal de voordelen zagen die een onafhankelijk België hen bood pasten zij zich toch snel genoeg aan de nieuwe situatie aan.
Het tweede punt van debat betreft Smits' conclusie dat de Opstand vooral een Waalse zaak was, en dat Vlaanderen minder ageerde voor onafhankelijkheid. Ik kan mij toch niet aan de indruk onttrekken dat de Grootnederlandse overtuiging van de auteur hem hier parten heeft gespeeld. Tenslotte vallen er in zijn eigen werk vele staaltjes van onrust en verzet in de Vlaamse provincies aan te wijzen, zodat zijn voorstelling op zijn minst genuanceerd moet worden. Bepaalde kringen in Antwerpen en Gent waren inderdaad tegen een scheuring van het rijk, maar voor het overige kunnen natuurlijk factoren als de aanwezigheid van het veldleger juist in Vlaanderen toch een grote rol hebben gespeeld. Naast sociale, was er wel degelijk ook politieke opstandigheid juist in deze streken, zeer in het bijzonder in het Vlaamstalige deel van Brabant. Van een op taalverwantschap gebaseerde ‘stam’-gedachte is in 1830 in elk geval weinig te bemerken: het noorden liet het opstandige zuiden gaarne gaan, en maakte weinig verschil tussen de Waalse en de Vlaamse