Opvoering van ‘Pagliaci’ van Leoncavallo in de Opera voor Vlaanderen.
het duo Dew-Pilz sterker in hun overweldigende en wijdingsvolle Parsifalproduktie, die elk jaar rond Pasen in de Opera te Antwerpen wordt opgevoerd. De Walkürebezetting was al bij al weinig homogeen. M. Jaffe (Wotan) zong wel behoorlijk maar imponeerde zelden; E. Kovacs (Brünhilde) trok lawaaierig van leer; J. van Quaile (Sieglinde) en A. Andriessen (Fricka) leverden, samen met het orkest o.l.v. Frits Celis, fraaie prestaties.
Aida (G. Verdi) werd een controversionele voorstelling; in onze ogen een mislukking. F. Marijnen (regie), die naar zijn zeggen alle show schuwt in de opera, is a.h.w. in zijn eigen val getrapt. Die man heeft beslist ideeën, maar wil mordicus aan een traditioneel gegeven een eigentijds tintje geven, bovendien nog sterk bijgekleurd door zijn frustraties. Met dat doel aarzelde hij niet een amalgaam van ideeën, effecten, insinuaties, clichés op de scène te spuien, vaak zonder logisch verband en nauwelijks op inhoud en muziek afgestemd. Dank zij een beklemmende en dramatische interpretatie van L. Budai (Amneris) en de knappe muzikale vertolking o.l.v. Arthur Fagen kon dit spektakel toch boeien.
Met Il barbiere di Siviglia (G. Rossini) en Andrea Chénier (U. Giordano) leverde de O.V.V. kwaliteitswerk: over het algemeen een voorbeeldige vocale bezetting, een degelijke regie (R. Lauwers; A. Roos) en een orkest dat telkens o.l.v. Gerhard Fackler de partituur volledig tot haar recht liet komen. De hoogtepunten van het afgelopen seizoen waren ongetwijfeld de heropvoering van Salome (R. Strauss) en de premières van Pagliaci (R. Leoncavallo), van Cavalleria rusticana (P. Mascagni) en vooral van Arabella (R. Strauss). De veristische diptiek kreeg alles mee wat ze hebben moest om van het begin tot het einde te fascineren en te ontroeren. Dirigent (F. Celis) en regisseur (J. Dua) waren volmaakt op elkaar ingesteld, zodat belcanto en dramatiek meesterlijk in elkaar vervlochten zaten en er een geloofwaardige handeling werd opgebouwd, waarbij solisten, koor en orkest feilloos in elkaar haakten.
Zonder overdrijven mogen we Arabella (R. Strauss) het wonder van het seizoen 1983-1984 noemen: in alle opzichten een verbluffende voorstelling die internationaal niveau haalde. Niet alleen de titelrol (I. Kremling) maar alle hoofdpersonages waren op een ideale manier bezet, en geheel en al uitgekozen in relatie tot de muziek van R. Strauss; zo hoort het! Regisseur Hans Hartleb zorgde onafgebroken voor echt muziektheater met een verantwoorde en natuurlijke personenregie. Het zeer suggestieve decor (H. Soherr) met zijn subtiele tinten ademde de geest van het impressionisme en het fin-de-siècle. En dan die onvergetelijk superieure verklanking door het orkest o.l.v. Kurt Brass: een dirigent die de kleurrijke partituur van R. Strauss met al haar fijnzinnigheden en nuances, haar warmte en frivoliteit, haar hartstochtelijkheid en demiteintes op een verrukkelijke, adembenemende, maar nooit opdringerige wijze verklankte. Met Arabella heeft de Opera voor Vlaanderen overtuigend bewezen dat de hoogste kwaliteit haalbaar is; een dergelijk niveau zou eigenlijk alledaagse kost moeten zijn!
Hugo Heughebaert