‘I soundmen’ van Dick Raaijmakers.
overtuigender dan ik ooit eerder hoorde.
In zekere zin is ook Stockhausens Samstag grotesk en cabaretesk te noemen. Maar dan onbedoeld. Samstag symboliseert de nacht van de overgang naar het licht, verzinnebeeld in de dood van Lucifer. De onderdelen: 1. Luzifers Traum voor bas en piano (heel elementair en quasi-anarchistisch), 2. Kathinkas Gesang als Luzifers Requiem voor fluit en slagwerkers (het meest indrukwekkend en reeds nu kan men spreken van een ‘klassiek’ stuk dat ingangen biedt voor een geheel nieuwe ontwikkeling in de fluitliteratuur), 3. Luzifers Tanz voor trompet, fluit, bas en groot orkest van blaasinstrumenten (iets eenvoudiger, een soort van Messiaen zonder vogelgeluiden, toch ook zeer indrukwekkend) en 4. Luzifers Abschied voor mannenkoor, zeven trombones en orgel (muzikaal het minste deel, maar in zijn kaalheid heel consequent).
Kathinka Pasveer fluit, Stockhausens kinderen Majella en Markus, de Slagwerkgroep Den Haag: zij leverden grandioze prestaties die zekere groteske aspecten naar het tweede plan verwezen, want dan doet een uitgangsgegeven er niet meer zo toe.
Ook Henri Brant (in 1913 geboren maar actiever dan welke componist van de jongste generatie) schuwt niet het theaterelement in de concertzaal. Maar dan bizar in de ontspannen zin, een componist die feestelijke muziek maakt ongeveer als Charles Ives. Of beter, één idee van Ives heeft hij in een gigantisch oeuvre doorgetrokken: het combineren van ongelijksoortige muzieklagen. Niet voor een synthese, want iedere groep behoudt zijn waarde, blijft herkenbaar. Een mirakel, zo helder klinken, zijn complexe partituren. Ofschoon: een mirakel? Ik denk dat ik het geheim heb weten te doorgronden. Brant past weinig strijkers toe en die maken veel Europese partituren groezelig en zwaar. Zo ook Jan van Vlijmens Quaterni I, II, III/IV voor groot orkest, koor en soli voor sopraan, piano, viool en hoorn. Zonder meer het meest intrigerende Nederlandse muziekstuk op dit festival. Opmerkelijk in zijn statisch karakter, ondanks de interpolaties van snelle delen. Dat orkest behoudt zijn centrale plaats, de instrumentale solisten in deel II en de vocale in de laatste delen zijn daaraan volstrekt ondergeschikt.
Een dergelijke hiërarchie is bij Brant ver te zoeken. En wel allerminst in de groots opgezette happening Bran(d)t aan de Amstel voor 100 fluiten op dekschuiten (gelukkig niet overdekt, het zonnetje scheen), tien draaiorgels, vijf carillons, drie muziekcorpsen, twee koren en een saxofoonkwintet. Voorgesteld werd om naar analogie van Bloomsday (16 juni 1904 in Dublin waar Joyces Ulysses zich heeft afgespeeld), nu, vanaf 16 juni 1984, in Amsterdam een Brantdag te vieren. Iedereen pleitte er voor deze feestelijke gebeurtenis te continueren. Eén draaikolk aan klanken van ratelende trams, claxonerende auto's, roepende, jubelende (en ook soms protesterende ‘luisteraars’, meevarende roeiboten en waterfietsen, rasta-muziek uit de dealersbuurt, in nauwe grachten tegen de huizen opspattende clusterklanken, op de kades een muziekschooldelegatie, - die zouden nog meer ingeschakeld kunnen worden! - de corpsen met hun eigen repertoire, de koren met Amerikaanse religieuze hymnen, de carillons met Nederlandse liederen: dit alles wel degelijk geïntegreerd, het was onvergetelijk.
Brants muziek graaft niet diep, maar is wel degelijk goed overdacht en in dit genre heeft hij geen concurrenten.
Die directheid van uitdrukking, jazz-elementen niet schuwend, bezit ook in hoge mate Louis Andriessen, zijn compositie De Snelheid trok sterk de aandacht. Een uitbouw van De Tijd, eindigend met het getik van de secondenwijzer, waarmee De Snelheid begint, een ritme dat zal blijven. Een obsederende compositie.
Wel heel erg daar mee contrasterend klonk een bijbelse trilogie van Ton de Leeuw: Car nos