behelst een speurtocht naar de aard en betekenis van Van Doesburgs artistieke werk. Het vraagteken dat bi] dit uitgangspunt geplaatst zou kunnen worden staat voor de opvatting dat het juist typerend voor Van Doesburg is dat zijn schrijfwerk en beeldend werk voortdurend samengaan en daarom in hun onderlinge wisselwerking beschouwd dienen te worden als uitdrukking van een bepaalde gezindheid. En dit geldt niet alleen voor zijn De Stijl periode (1917-1928). Trouwens over de periode vóór 1917, waarin Van Doesburg vele tientallen kritieken schreef in bladen als De Avondpost, De Beweging, De Controleur, en Eenheid is Jaffé wel erg summier. In zijn studie wordt Van Doesburg wederom als activist en realisator teruggedrongen in de rol van tegenhanger van Mondriaan, de geniale schilder en esthetisch utopist, die werkte aan een model voor een toekomstige harmonie. Een dergelijke rechtlijnige benadering van het onderwerp leidt tot een even rechtlijnige conclusie: Van Doesburgs oeuvre vormt een in wezen homogeen geheel omdat het doel steeds ombeelding van de werkelijkheid was, stoelend op een wereldbeeld in dialectische beweging en beantwoordend aan de eis van beelding van de vierde dimensie.
De enige weken eerder verschenen documentaire, die is opgebouwd uit authentiek materiaal, bevat een overvloed aan afbeeldingen, citaten uit brieven, dagboeken en artikelen, waaruit onmiddellijk duidelijk wordt hoe selectief Jaffé's invalshoek is geweest. Mijns inziens krijgen de Neoplastische periode (1917-1924) en de elementaristische periode (1924-1928) een andere betekenis, wanneer aan de tijd ervóór evenveel waarde wordt toegekend. In 1912 bijvoorbeeld begint Van Doesburg zijn reeks artikelen in Eenheid en al dadelijk gaat deze ‘moderne’ kunstenaar fel in de aanval tegen de grondslagen van het futurisme dat op dat moment in Nederland geïntroduceerd wordt. Hij noemt deze in hoge mate onzedelijk en misdadig respectievelijk ‘omdat zij niet passen bij de zeden der menschen van dezen tijd, en buiten de evolutie der menschheid vallen’ en ‘omdat zij de oatechismus zijn der heethoofdigen en redeloozen en in het leven toegepast, tot misdaden leiden!’ Nog in 1914, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog bezweert Van Doesburg in Onafhankelijke bespiegelingen over de kunst, van oude en nieuwe waarden, de kunstenaars te putten uit de ‘onbesmette, ja nog bijna onaangeroerde vaten van Liefde Medeleven en Deemoedigheid (...) in plaats van uit de vaten van Schoonheid, bedwelming en vernietiging’.
Een ander voorbeeld. in een brief aan Kok, gedateerd 23 januari 1930, geeft Van Doesburg toe het begrip modern totaal overboord te hebben gezet: ‘Wat ik zoek te bereiken is een universeele vorm, die volkomen op mijn geestelijke ziening correspondeert’. Dit is de periode dat hij Art Concret sticht als tegenhanger van Seuphors Circle et Carré, waarin ook Mondriaan publiceerde. Van Doesburg is, na De Stijl-periode, beland bij het schijnbaar volstrekte tegendeel van zijn aanvankelijke impressionistische benadering: wel fantasie- en gevoelloos, maar controleerbaar en mathematisch. Op 17 juni 1930 laat hij zich rooms-katholiek dopen.
Uit deze paar voorbeelden gelicht uit de documentaire komt al een gedifferentieerder beeld naar voren van Van Doesburg dan het oude, afgesleten beeld van Mondriaans tegenhanger. Dat neemt overigens niet weg dat het boek van Jaffé een uiterst lezenswaardige neerslag bevat van de bewondering van de auteur die werken als de Aubette te Straatsburg nog in volle glorie heeft gekend, ‘voordat de weifelmoedige exploitanten de nieuwe vormgeving aan het oog van het protesterende publiek hadden onttrokken en de ijverige kultuurjagers van Hitler die vervolgens geheel en al vernietigden’. (p. 118)
De documentaire confronteert ons met nog een produktieve zijde van Van Doesburg: al het ervoor gebruikte materiaal berust in een zeer omvangrijke door hem verzamelde en door zijn vrouw tientallen jaren beheerd archief. Wetenschappelijke bewerking en bronnenpublikaties hieruit zouden het noodzakelijke verdere onderzoek zeer vergemakkelijken. Dat leert ons al de bij Van Gennep uitgekomen Index op De Stijl met een chronologisch, alfabetisch en trefwoordenregister. Het geeft een snelle blik op de enorme en diverse schrijfactiviteit die Van Doesburg in dit blad ontwikkelde. Maar er is meer. Het is daarom zeer toe te juichen dat enkele uitgeverijen zich bekommerd hebben om teksten van Van Doesburg uit te brengen, al zijn deze heruitgaven vaak min of meer fragmentarisch, willekeurig of al te voor de handliggend.
In de uitgaven van Meulenhoff/Landshoff De nieuwe beweging in de schilderkunst (en andere opstellen) worden, aldus de verantwoording enkele vermaarde opstellen bijeen gebracht, die Theo van Doesburg tussen 1916 en 1920 publiceerde. In feite bevat het meer heterogeen materiaal. Bij wijze van voorwoord zijn een paar opmerkingen die Van Doesburg zelf als voorwoord in een wervende brochure voor de vorming van de kunstenaarsvereniging ‘De Anderen’ (1916) publiceerde gebruikt. Tussen drie lezingen uit 1915, 1916 en 1917 (in boekvorm in 1919 uitgekomen), staat het opstel De nieuwe beweging in de schilderkunst uit 1916, in 5 afleveringen in het blad De Beweging gepubliceerd en het jaar daarop bij Waltman te Delft in